Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

TBH1

5 Inkopen, voeding, kleding

ir de compras = winkelen; boodschappen doen
comprar = kopen
vender = verkopen
pagar = betalen
la caja = kassa
el precio = prijs
la ocasión = koopje
cuánto = hoeveel
caro; cara = duur
barato; barata = goedkoop
abierto; abierta = geopend; open
cerrado; cerrada = gesloten; dicht
el supermercado = supermarkt
el hipermercado = hypermarkt
la tienda = winkel
el mercado = markt
la panadería = bakkerij; bakker
la carnicería = slagerij; slager
la verdulería = groentewinkel; groenteboer
la pescadería = viswinkel; visboer
la bodega = wijnhuis; wijnkelder
el estanco = staatswinkel voor tabak en postzegels
los almacenes = warenhuis
la zapatería = schoenwinkel
el escaparate = etalage
la botella = fles
el paquete = pak; pakket
la tableta de chocolate = chocoladereep
la caja = doos; kist; krat
desear = wensen; willen
el cliente; la cliente = klant
costar = kosten
probarse = passen; aandoen
estar bien; ir bien = goed staan
estar mal; ir mal = slecht staan
la talla = maat; lichaamsbouw; postuur
largo; larga = lang
corto; corta = kort
estrecho; estrecha = smal; nauw
ancho; ancha = wijd; groot
el probador = paskamer
caber = passen; zitten
sentar bien = goed staan; goed zitten
sentar mal = slecht staan; slecht zitten
bonito; bonita = mooi
demasiado; demasiada = te; te zeer
la compra = boodschap; aankoop
la sección = afdeling
el turno = beurt
el autoservicio = zelfbediening
el carrito = boodschappenwagentje
la cesta = mandje
la variedad = verscheidenheid; keuze
la conserva = conserve; inmaak
el bote = blik; trommel; doos; pak
la lata = blikje
el cuello = kraag; boord
la manga = mouw
calzar = schoenen dragen
el calzado = schoenen
el tacón = hak
chapar = dichtdoen
el centro comercial = het winkelcentrum
atender = bedienen; helpen
comer = eten
comerse = opeten
masticar = kauwen
el alimento = het voedsel
alimentarse = zich voeden
gustar = houden van
el hambre = de honger
hambriento = hongerig
el apetito = de trek
el desayuno = het ontbijt
desayunar = ontbijten
almorzar = lunchen
el almuerzo = de lunch
la comida = het eten
la merienda = de lichte middagmaaltijd
la cena = het avondeten
cenar = dineren
el mantel = het tafelkleed
la servilleta = het servet
el vaso; la copa = het glas
la taza = het kopje
el plato = het bord
la vajilla = het serviesgoed
el cubierto = het bestek
el cuchillo = het mes
el tenedor = de vork
la cuchara = de lepel
la cucharilla = het theelepeltje
el palillo de dientes = de tandenstoker
beber = drinken
tomar; tomarse = innemen; drinken; eten
la sed = de dorst
sediento = dorstig
la bebida = het drankje
el agua mineral = het mineraalwater
el zumo = het sap
el café = de koffie
el cortado = de espresso met een beetje melk
descafeinado = cafeïnevrij
el carajillo = de koffie met likeur
el té = de thee
la infusión = de kruidenthee
la leche = de melk
el chocolate = de chocola
el refresco = de frisdrank
refrescante = verfrissend
la naranjada = de sinas
la limonada = de citroenlimonade
la gaseosa = de priklimonade
la horchata = de koude amandeldrank
la copa; el vaso = het glas
la cerveza = het bier
la caña = het glas bier
la jarra = de kan
el vino = de wijn
la sangría = de sangria
el cava = de cava
el jerez = de sherry
suave = zacht
seco = droog
semiseco = halfdroog
el brandy = de cognac
el licor = de likeur
el ron = de rum
el plato llano = het platte bord
el plato hondo = het diepe bord
el pan = het brood
la harina = het meel
amasar = kneden
la mantequilla = de boter
la mermelada = de jam
el huevo = het ei
la clara = het eiwit
la yema = het eigeel
el queso = de kaas
el embutido = de vleeswaren
el jamón = de ham
la carne = het vlees
el bistec = de biefstuk
el filete = de filet
el pollo = de kip
el pescado = de vis
el atún = de tonijn
la sardina = de sardine
el marisco = de zeevrucht
la gamba = de grote garnaal
fresco = vers
la verdura = de groente
el tomate = de tomaat
la ensalada = de salade
la patata = de aardappel
el arroz = de rijst
el azúcar = de suiker
la sacarina = de zoetstof
la sal = het zout
el aceite = de olie
el pastel = het gebakje
la canela = de kaneel
el bizcocho = de cake
el caramelo = het snoepje
el helado = het ijs
la fruta = het fruit
maduro = rijp
verde = onrijp
exprimir = uitpersen
el limón = de citroen
la lima = de limoen
la naranja = de sinaasappel
la manzana = de appel
pelar = schillen
la pera = de peer
el melocotón = de perzik
la uva = de druif
el melón = de meloen
el plátano = de banaan
la ciruela = de pruim
el albaricoque = de abrikoos
la cereza = de kers
la fresa = de aardbei
la sandía = de watermeloen
la piña = de ananas
cocinar; guisar = koken
echar = gooien
preparar = bereiden
guisar = koken
freír = bakken
frito = gefrituurd
mezclar = mengen
cortar = snijden
la rebanada = de snee
la raja = de schijf
la loncha = de plak
probar = proberen
el fuego = het vuur
calentar = verwarmen
caliente = warm
la receta = het recept
el gazpacho = de gazpacho
la tortilla = de omelet
típico = typerend
la paella = de paella
el bocata; el bocadillo = het belegde broodje
la mitad = de helft
la mayonesa = de mayonaise
la ensaladilla rusa = huzarensalade
cocer; hervir = koken
el cocido = het stoofgerecht van groente en vlees
hervir = koken
batir = kloppen
remover = omroeren
pegarse = aanbranden
quemar = verbranden
el salchichón = de cervelaatworst
la salchicha = het worstje
la rodaja = de schijf
el chorizo = de chorizo
la carne picada = het gehakt
la chuleta = de karbonade
asar = braden
asar a la parilla = grillen
a la plancha = gegrild
el asado = het gebraad
muy hecho = doorbakken
poco hecho = rood van binnen
medio hecho = half doorbakken; medium
crudo = rauw
tierno = mals
magro = mager
el caldo = de bouillon
la salsa = de saus
el horno = de oven
el salmón = de zalm
el lenguado = de zeetong
el mejillón = de mossel
la merluza = de heek
el calamar = de inktvis
la cigala = de kleine zeekreeft
la langosta = de zeekreeft
el langostino = de reuzengarnaal
la pimienta = de peper
el pimentón = het paprikapoeder
el vinagre = het azijn
la mostaza = de mosterd
el azafrán = de saffraan
soso = flauw
sabroso = smakelijk
rico = lekker
exquisito = verrukkelijk
picante = pikant
el panecillo = het broodje
la tostada = de toast
duro = taai
las pastas = het gebak
la miel = de honing
la galleta = de wafel
el bombón = de bonbon
la avellana = de hazelnoot
el flan = de caramelpudding
el polo = ijsje
la nata = de room
la nata montada = de slagroom
el churro = de gefrituurde deegstengel
las judías = de bonen
el haba = de tuinboon
la alubia = de boon
el guisante = de doperwt
el garbanzo = de kikkererwt
las legumbres = de groente; de peulvruchten
el maíz = de mais
transgénico = genetisch gemanipuleerd
el espárrago = de asperge
la zanahoria = de wortel
el pimiento = de paprika
el pepino = de komkommer
la lechuga = de sla
la aceituna = de olijf
la oliva = de olijf
las espinacas; la espinaca = de spinazie
el ajo = de knoflook
la cabeza de ajo = de bol knoflook
la cebolla = de ui
la col = de kool
el coliflor; la coliflor = de bloemkool
la alcachofa = de artisjok
la berenjena = de aubergine
el perejil = de peterselie
la calabaza = de pompoen
el pan de molde = het gesneden brood
la barra de pan = het stokbrood
el pan integral = het volkorenbrood
las papas fritas = de friet; de patat; de chips
el restaurante = het restaurant
el bar = de bar
la cafetería = de cafetaria
el camarero = de ober
la camarera = de serveerster
el barman = de barkeeper
la propina = de fooi
la barra = de toog
el taburete; la banqueta = de kruk; de barkruk
la carta = de menukaart
la lista de precios = de prijslijst
¡Buen provecho!; Que aproveche! = Eet smakelijk!
¡Que aproveche!; Buen provecho! = Eet smakelijk!
servir = bedienen
la bandeja = het dienblad
tomar = nemen
pedir = bestellen
escoger = uitkiezen
traer = brengen
la cuenta = de rekening
el menú = het menu
el aperitivo = het aperitief
el plato = het gerecht
la entrada = het voorgerecht
favorito = lievelings-
¿Qué tal el pescado? = Hoe smaakt de vis?
la tapa = de tapa
la ración = de portie
el pincho = het borrelhapje
el postre = het nagerecht
otro = nog een
incluido = inbegrepen
la especialidad = de specialiteit
la moda = de mode
la ropa = de kleding
la calidad = de kwaliteit
llevar = dragen
ponerse = aantrekken
vestirse = zich kleden
desnudarse = zich uitkleden
quitarse = uittrekken
cambiarse = zich verkleden
la camisa = het overhemd
la corbata = de stropdas
la camiseta = het T-shirt
la blusa = de bloes
el jersey; el suéter = de trui
el pantalón; los pantalones = de broek
el vaquero; los vaqueros; los tejanos = de spijkerbroek
la falda = de rok
el pijama = de pyjama
el camisón = het nachthemd
la salida de baño; el albornoz = de badjas
el traje de baño; el bañador = het badpak; de zwembroek
el vestido = de jurk
la chaqueta = het jasje
la americana = het colbert
el abrigo = de jas
el impermeable; la gabardina = de regenjas
el anorak = de anorak
el traje = het pak
el uniforme = het uniform
el pañuelo = de zakdoek; de hoofddoek; de halsdoek
la bufanda = de sjaal
el sombrero = de hoed
la gorra = de pet
la boina = de alpinopet
la chistera = de hoge hoed
el guante = de handschoen
el calcetín = de sok
la media; las medias = de panty
el calzoncillo = de herenonderbroek
la braga = het slipje
el sujetador = de bh
el tirante = het schouderbandje
el zapato = de schoen
la bota = de laars
la zapatilla = de pantoffel
la sandalia = de sandaal
descalzo = blootsvoets
la lavandería = de wasserij
la tintorería = de stomerij
teñir = verven
la mancha = de vlek
la lavadora = de wasmachine
lavable = wasbaar
el detergente = het wasmiddel
tender; colgar = ophangen
la secadora = de wasdroger
la pinza de la ropa = de wasknijper
planchar = strijken
la plancha = het strijkijzer
la percha = de kapstok
coser = naaien
la máquina de coser = de naaimachine
remendar = verstellen
acortar = inkorten
el botón = de knoop
la cremallera = de ritssluiting
el hilo = de draad
la aguja = de naald
el imperdible = de veiligheidsspeld
el alfiler = de speld
pincharse = zich prikken
el dedal = de vingerhoed
el sastre; la sastra = de kleermaker
la sastrería = de kleermakerij
el modisto; la modista = de modeontwerper
hacer ropa; hacer vestidos = kleding maken
el betún = de schoensmeer
el cordón = de schoenveter
la suela = de schoenzool
lavar = wassen
la tela = de stof
el tejido = de stof; het weefsel
la fibra = de vezel
el algodón = de katoen
la lana = de wol
la seda = de zijde
transparente = doorzichtig
la franela = de flanel
la pana = het ribfluweel
grueso = dik
el terciopelo = het fluweel
auténtico = echt
sintético = synthetisch
el nylon; el nilón; el nailon = de nylon
el cuero; la piel = het leer
la piel = het bont
el ante = het suède
delicado = zacht
elástico = elastisch
a rayas = gestreept
de lunares; a lunares = gestippeld
a cuadros = geruit
liso = glad
de colores = bontgekleurd
la cadena = de ketting
el collar = het collier
la joya = het juweel
la joyería = de juwelier
la relojería = de horlogewinkel
el reloj = de klok
la pulsera = de armband
valioso; valiosa = waardevol
el pendiente; el pendiento = de oorbel
el anillo = de ring
el anillo de boda; la alianza = de trouwring
la alianza; el anillo de boda = de trouwring
el broche = de broche
precioso = prachtig
la perla = de parel
artificial = kunstmatig
el diamante = de diamant
la piedra = de steen
la esmeralda = de smaragd
el brillante = de briljant
el oro = het goud
la plata = het zilver
plateado = verzilverd
dorado = verguld
el marfil = het ivoor
los accesorios = de accessoires
las gafas de sol = de zonnebril
el bolso = de handtas
el bolsillo = de zak
la cartera = de portefeuille
el monedero = de portemonnee
el cinturón = de riem
el paraguas = de paraplu
el bastón = de wandelstok

Ingezonden op 12-12-2016 - 690x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

TBH1

5 Inkopen, voeding, kleding