jugendlich= jeugdig
sich einig sein= het eens zijn
nachbarn= buurman
brauchen= hebben
erziehen= opvoeden
ein haushalt= het huishouden
anständig= net
krach= ruzie
volljährig= meerderjarig
allerdings= echter
bestanden= geslaagd
die prüfung= het examen
stundenplan= lesrooster
erfassen= begrijpen
sämtliche= allemaal
ergebnisse= resultaat
klassenfahrt= schoolreis
zensuren= rapportcijfer
heben auf= steken op
anstrengung= inspanning
schmackhaft= smakelijk
bude= kraam
ausreichen= voldoende zijn
achten auf= letten op
billiger= goedkoper
mögen= lusten
metzgerei= slagerij
geschirr= vaatwerk
werbung= reclame
theke= bar
harmlos= onschuldig
kummer= verdriet
eifersüchtig= jaloers
fassunglos= verbijsterd
spürt= voelt
nerven= zenuwen
gemütlich= gezellig
verständnis= begrip
bellen= blaffen
fast= bijna
schild= wapenschild
schief= scheef
streiken= staken
vorjahr= voorjaar
grund= grond
sauber= netjes
schade= schade
sinken= zinken
die gegend= de omgeving
mond= maan
glatteis= ijzel
unwetter= noodweer
insel= eiland
hitzewelle= hittegolf
schutz= bescherming
seltene= zeldzame
frierst= het koud hebben
gesellige= in groepen levende