Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
periode 1 leren Biologiepagina
› 4 regeling en waarneming
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
periode 1 leren Biologiepagina
4 regeling en waarneming
Jaar 4 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
accommodatie=instelling van ogen op ver of dichtbij zien, zodat de beelden scherp op het netvlies komen actief transport=verplaatsing van een stof door een biologisch membraan tegen het concentratieverval of tegen een elektrochemische gradiënt in, door middel van energietoevoer en speciale transporteiwitten actine=eiwit in een spierfibril adequate prikkel=prikkel, die bij een zintuig past. Voor deze prikkel is de drempelwaarde van het zintuig het laagst ADH=antidiuretisch hormoon, hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert adrenaline=hormoon dat door het bijniermerg wordt afgescheiden. Adrenaline wordt ook door zenuwvezels van het sympathische zenuwstelsel afgescheiden animaal zenuwstelsel=regelt vooral je bewuste reacties antagonist=spier (of ander orgaan) waarvan de werking tegengesteld is aan een andere spier (of ander orgaan) autonoom zenuwstelsel=(vegatatieve) zenuwstelsel dat de zogenaamde autonome functies regelt. Autonome functies vinden onafhankelijk van wilsinvloeden plaats axon=uitloper van een zenuwcel die impulsen van het cellichaam af geleiden (= neuriet) bewegingszenuwcellen=geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren biceps=armbuigspier bijziend=het alleen dichtbij kunnen zien - te compenseren met negatieve lenzen blinde vlek=plaats waar de oogzenuw het netvlies verlaat en waar geen kegeltjes of staafjes voorkomen. De blinde vlek bevindt zich aan de neuszijde van de gele vlek cel van Schwann=cel die de myelineschede, mergschede, om een zenuwceluitloper vormen centraal zenuwstelsel=de grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg conductor=zenuwcel, geleider convergeren=het naar elkaar toe bundelen van licht door een bolle/postieve lens dendriet=uitlopers van een zenuwcel die impulsen naar het cellichaam toe geleiden diabetes=ziekte waarbij de regeling van het bloedsuikergehalte verstoord is, meestal door een tekort aan het hormoon insuline (Suikerziekte) divergeren=het spreiden van licht door een holle/negatieve lens drempelwaarde=minimale sterkte van een prikkel die effect heeft, de prikkeldrempel dwarsgestreepte spieren=spieren die aan delen van het skelet vastzitten en die delen kunnen laten bewegen, ook wel skeletspieren Effector=spier of klier eilandjes van Langerhans=celgroepjes in de alvleesklier die voor de vorming van de hormonen insuline en glucagon zorgen endocriene klier=klier die zijn product afgeeft aan het bloed exocriende klier=klier die zijn product afgeeft via een afvoerbuis fotoreceptor=zintuigcel gevoelig voor licht gele vlek=gedeelte van het netvlies, waarmee het scherpst kan worden gezien gevoelszenuwcellen=geleiden impulsen van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel gewenning=proces, waarbij steeds minder op prikkels wordt gereageerd. Dit treedt op bij continue prikkels. De impulsfrequentie neemt af gladde spier=spier dieaangestuurd wordt door het autonome zenuwstelsel, o.a. in de wanden van het darmkanaal glucagon=hormoon gevormd in de alvleesklier in de eilandjes van Langerhans. De werking is tegengesteld aan de werking van insuline. Glucagon verhoogt het glucosegehalte van het bloed glycogeen=polysacharide, opgebouwd uit glucose-eenheden. Glycogeen wordt als reservestof opgehoopt in bijvoorbeeld spier- en levercellen grijze stof=gedeelte in het centrale zenuwstelsel(hersenen en ruggenmerg) waar zich de cellichamen van zenuwcellen bevinden. Grijze stof geeft het weefsel een grijze kleur groeihormoon=hormoon dat de groei bevordert, door de lengtegroei van de botten te stimuleren. Het groeihormoon wordt afgescheiden door de hypofyse hersenstam=gedeelte van de hersenen, gelegen tussen grote hersenen en ruggenmerg. De hersenstam bevat centra voor het autonome zenuwstelsel, is de verbinding tussen hersenen en ruggenmerg. De reflexen van hoofd en hals lopen via de hersenstam. Homeostase=het constant houden van het interne milieu van een organisme hoornvlies=doorzichtige voortzetting van het harde oogvlies aan de voorkant van het oog hormonen stof die door klieren wordt afgescheiden in het bloed, die invloed heeft op de werking van bepaalde organen, de doelwitorganen hormoonspiegel=de concentratie van een hormoon in het bloed hypofyse=hypofyse of hersenaanhangsel is een hormoonklier onder aan de hersenen, die in verbinding staat met de hypothalamus en o.a. stimulerende hormonen afscheidt. Stimulerende hormonen stimuleren de werking van andere hormoonklieren. hypothalamus=gedeelte van de tussenhersenen. De hypothalamus staat in verbinding met de hypofyse en regelt door de afscheiding van neurohormonen de werking van de hypofyse impuls=impuls of actiepotentiaal is een voortbewegende omkering van de elektrische lading langs het membraan van een zenuwcel(uitloper) impulsfrequentie= het aantal impulsen per tijdseenheid die door een zenuwcel wordt voortgeleid impulssterkte=de grootte van de verandering in elektrische lading van het celmembraan innervatie=het voorzien van een orgaan met zenuwen insuline=hormoon, afgescheiden door de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier, dat de doorlaatbaarheid van celmembranen voor glucose verhoogt en dus het glucosegehalte van het bloed verlaagt kegeltje=een van de twee soorten zintuigcellen in het oog. Kegeltjes zijn gevoelig voor kleur. Er zijn drie typen kegeltjes kleine hersenen=deel van hersenen dat bewegingen coordineert en het evenwicht handhaaft merg=het centraal gelegen deel van een orgaan, bijv. niermerg, merg van de stengel motorisch eindplaatje=het contactpunt van een uitloper van een motorische zenuwcel met een spiervezel motorische eenheid=alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met 1 bewegingszenuwcel myelineschede=isolerende laag om uitlopers van zenuwcellen myosine=eiwit in een spierfibril netvlies=binnenste laag van het oog, bestaande uit pigmentcellen, zintuigcellen en zenuwceluitlopers neuriet=uitloper van een zenuwcel die impulsen van het cellichaam af geleiden (= axon) neuron=zenuwcel neurotransmitters=stof die door zenuwcellen in de synapsspleet wordt afgescheiden en de potentiaal van het postsynaptische membraan beïnvloeden. Neurotransmitters worden bij het presynaptische membraan afgescheiden als daar impulsen aankomen. optisch chiasma=de kruising van de uitlopers van beide oogzenuwen orthosympatisch zenuwstelsel=ook wel sympatisch genoemd; deel van het autonome zenuwstelsel, dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam arbeid kan verrichten. Orthosympathicus is antagonistisch (=tegenovergestelde) aan de parasympathicus. oxytocine=hormoon dat door de achterkwab van de hypofyse wordt afgescheiden en dat bij de geboorte de weeën opwekt en de melksecretie op gang brengt parasympatisch zenuwstelsel=het deel van het autonome stelsel dat het lichaam in rust brengt perifere zenuwstelsel=de zenuwen buiten het centrale zenuwstelsel prikkel=invloed uit het milieu op een organisme pupilreflex=reflex waarbij de pupil afhankelijk van de lichthoeveelheid vernauwd of verwijd wordt receptoren=een cel die gespecialiseerd is in het opnemen van specifieke prikkels en opwekken van impulsen onder invloed van de prikkels. De term receptor wordt ook wel gebruikt in de zin van receptoreiwit of receptormolecuul. reflex=eenvoudige type van gedrag waarbij een bepaalde prikkel vrijwel zonder vertraging een bepaalde reactie teweegbrengt. Dus een snelle vaste onbewuste reactie op een prikkel, bewustwording kan later volgen. Reflexboog=de weg die impulsen bij een reflex afleggen. Een reflexboog bestaat uit een receptor, een sensorisch neuron, een deel van het centrale zenuwstelsel, motorische neuronen, en effectoren. ruggenmerg=deel van het centrale zenuwstelsel dat zich binnen de wervelkolom bevindt rustpotentiaal=het verschil in lading tussen de binnen- en buitenzijde van het celmembraan van zenuwcellen als ze geen impulsen voortgeleiden schakelcel=zenuwcel die geheel binnen het centrale zenuwstelsel ligt. Dit neuron geleidt impulsen van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel schildklier=tegen het strottenhoofd gelegen hormoonklier, die schildklierhormoon, thyroxine produceert schors=weefsel dat aan de buitenzijde van een orgaan ligt, bijv. nierschors of hersenschors spierbundel=onderdeel van een spier. Een spierbundel is door bindweefsel gescheiden van andere spierbundels en bestaat uit spiervezels spierschede=de omhulling van een spier, bestaande uit bindweefsel spiervezel=langwerpige vezelvormige cel in dwarsgestreept spierweefsel. Elke spiervezel is ontstaan door versmelting van vele spiercellen spinale ganglia=ruggenmergszenuwknopen; deze verdikking is veroorzaakt door een opeenhoping van cellichamen van gevoelszenuwcellen staafje=staafvormige lichtgevoelige zintuigcel in het netvlies, die een rol speelt bij het zien bij weinig licht. Staafjes hebben een lage drempelwaarde en liggen rondom de gele vlek. Stereoscopie=het kijken met twee ogen en daardoor diepte zien synaps=spleet tussen het uiteinde van een axon en een doelwitcel, waar impulsen worden doorgegeven terugkoppeling=verschijnsel dat een proces wordt beïnvloed door zijn eigen resultaat. Als de invloed remmend is spreekt men van negatieve terugkoppeling, als de invloed stimulerend is spreekt men van positieve terugkoppeling. thyroxine=door de schildklier gevormd hormoon dat invloed heeft op de stofwisseling triceps=armstrekspier TSH=hormoon, gevormd door de voorkwab van de hypofyse, dat de schildklier stimuleert verziend=het alleen in de verte kunnen zien, te compenseren met positieve lenzen witte stof weefsel aan de buitenkant van het ruggenmerg en de binnenkant van de grote hersenen. In de witte stof liggen veel gemyeleiniseerde zenuwvezels zenuw=bundel met uitlopers van zenuwcellen, omgeven door een laag bindweefsel
Ingezonden op 17-01-2017 - 806x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!