Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans VWO 6
› 3 Examenvocabulaire A-C
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans VWO 6
3 Examenvocabulaire A-C
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
abandonner = opgeven aboutir à = uitlopen op l'absence [f] = de afwezigheid accompagner = meegaan; vergezellen accomplir = verrichten s'accrocher à = zich vastklampen aan accueillant = vriendelijk; gastvrij accueillir = ontvangen accuser = beschuldigen les actualités = het nieuws; journaal actuel/ actuellement = huidig; momenteel admettre = toegeven s'adonner à = zich overgeven aan; zich laten gaan l'affaire = de zaak afficher = aankondigen; tonen; duidelijk laten zien affirmer= beweren; verklaren l'agglomération = de bebouwde kom l'agriculteur = de landbouwer aigu = scherp ailleurs= elders; ergens anders d'ailleurs = trouwens alerter = alarm slaan; waarschuwen l'ambiance = de sfeer l'amélioration = de verbetering l'ampleur = de omvang l'amputation = de amputatie l'an = het jaar; per jaar l'angoisse = de angst animal domestique = huisdier apercevoir = zien s'apercevoir que = merken dat apparaître = verschijnen appartenir à = toebehoren aan faire appel à = een beroep doen op l'appel [m] = roep; oproep appeler = roepen; oproepen; opbellen appeler au secours = om hulp roepen l'appli = de app apprendre = leren s'apprêter à = zich voorbereiden op à l'approche de = bij de nadering van approximativement = ongeveer appuyer = steunen; ondersteunen d'après = volgens de l'argent = geld mettre de l'argent de côté = geld opzijzetten l'arrêt = halte; rusttijd arriver à = erin slagen l'assassin = moordenaar assassiner = vermoorden; ombrengen assis = zittend; gezeten assister à = bijwonen l'assurance = de verzekering assurer = verzekeren l'attaque = de aanval attirer = aantrekken au-dessus de = boven aucun/aucune = geen één augmenter = toenemen auparavant = tevoren auprès de = bij l'authenticité = de echtheid autour de = rond; in de buurt van l'avance = voorschot avancer = opschieten; voorschieten; naar voren brengen avant = vroeger l'avantage = het voordeel l'avenir = de toekomst l'aversion = de afkeer avertir = waarschuwen l'aviateur = vlieger; piloot avouer = bekennen avoir recours à = zijn toevlucht nemen tot le bac(calauréat) = het eindexamen la baisse = de daling baisser = verlagen; buigen; dalen se balader = wandelen la balle = de kogel; de bal le bandit = de bandiet; de schurk la barre = de stang; de grens la barrière = het hek bas = laag basculer = wankelen la Batave = de Nederlander; de kaaskop le bâtiment = het gebouw des besoins = de behoeften le Beur = de Arabier; persoon die afkomstig is uit de Maghreb le bienfait = het voordeel le bijou = het juweel blesser = kwetsen; verwonden le blessé = de gewonde la boisson = het drankje la boîte de nuit = de nachtclub la boîte = de doos; het blik; de school; de inbox faire le bond = opspringen le bonnet = de muts la bouche = de mond bouger = bewegen bouleverser = omverwerpen; ontroeren le boulot = het baantje à bout de = aan het eind van au bout de = na; na afloop van au bout = aan het einde la boutique = het winkeltje branché = hip; modern le bras = de arm la bravoure = de dapperheid briser = breken; verbreken le bruit = het geluid le buisson = de struik le cabinet = het kantoor cacher = verbergen se cacher = zich verbergen le camion = de vrachtwagen la campagne = de actie capable de = in staat zijn om capturer = gevangennemen car = want le cas = het geval à cause de = door; wegens causée = veroorzaakt la cave = de kelder célébrer = vieren la certitude = de zekerheid cesser = ophouden c'est chacun pour soi = het is ieder voor zich la chaîne = het kanaal; de zender; de keten le châle = de stola; de sjaal la chaleur = de warmte chaleureux = warm; hartelijk le champ =het veld; het land; het gebied être chargé de = belast met chasser = jagen; wegjagen; verjagen la chasse = de jacht; jagen chaud = warm chez = bij le chiffre d'affaires = de omzet le choeur = het koor choisir = kiezen le chômage = de werkeloosheid la cible = het doel; de doelgroep le cimetière = het kerkhof la circonstance = de omstandigheden le clavier = het toetsenbord le clic = de klik; de muisklik le clochard = de zwerver la clope = het sigaretje; het peukje la clôture = de omheining être cloué au lit = aan bed gekluisterd zijn cela vous réchauffe le coeur = dat beurt je op; dat is hartverwarmend le coeur = het hart le coin cuisine = het kookboek la crise de colère = de woedeuitbarsting la collaboration = de samenwerking; de medewerking collecter = verzamelen le collège = de onderbouw van het vo le combat = de strijd la combativité = de strijdvaardigheid combattre = vechten sur commande = op bestelling comme = evenals; zoals; net zoals comme si de rien n'était = alsof er niets aan de hand was comment = hoe le commerçant = de handelaar; de winkelier le commerce = de handel; de zaak commettre = begaan la commune = de gemeente en compagnie de = in gezelschap van la compagnie = het gezelschap comparaître = voor de rechtbank verschijnen en complément = als aanvulling le comportement = het gedrag la compréhension = het begrip le compte bancaire = de bankrekening à son compte = op zijn/haar rekening; op zijn/haar kerfstok hebben tenir compte de = rekening houden met compter = rekenen le concitoyen = de medeburger la condamnation = de veroordeling condamner à mort = ter dood veroordelen les conditions de vie = de levensomstandigheden conduire = leiden; besturen la confiance = het vertrouwen ne plus faire confiance = niet meer vertrouwen confier = toevertrouwen la confirmation = de bevestiging la confusion = de verwarring en connaissance de cause = met kennis van zaken se consacrer à = zich wijden aan conseiller = aanraden considérer = beschouwen constituer= uitmaken contaminer = besmetten contenir = inhouden; bevatten se contenter de = zich tevreden stellen met continuer à = doorgaan met contre = tegen contribuer = bijdragen convaincre = overtuigen convenir = passen la conversation = het gesprek le corps = het lichaam corrompu = omgekocht le cou = de nek le coup d'envoi = de aftrap le coup de couteau = de messteek tenir le coup = volhouden le coupable = de schuldige couper = snijden; doormidden breken la cour = de binnenplaats; het hof ; de hofhouding le courage = de moed le courrier = de post; de e-mail au cours de = in de loop van; tijdens le cours = de cursus la course = de boodschap court = kort le coup de couteau = messteek couverte de = bedekt met craindre = vrezen la crainte = de vrees; de angst le cri = het geluid; het gepiep; het gekrijs la crise de colère = woedeuitbarsting croiser = kruisen; tegenkomen le croyant = de gelovige cueillir = plukken cultivé(e) = ontwikkeld; beschaafd la curiosité = de nieuwsgierigheid
Ingezonden op 27-01-2017 - 1632x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!