Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans VWO 6
› 3 Examenvocabulaire D-H
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans VWO 6
3 Examenvocabulaire D-H
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
en danger = in gevaar dangereux = gevaarlijk d'après = volgens davantage = meer débarquer = aankomen la déception = de teleurstelling décevant = teleurstellend décider = beslissen la déclaration = de verklaring déclarer = verklaren déclencheur = veroorzakend; aanleiding gevend tot se décontracter = zich ontspannen le découragement = de ontmoediging la découverte = de ontdekking découvrir = ontdekken; uitvinden décrire = beschrijven dédaigneux = hooghartig déduire = afleiden défendre = verbieden le défi = de uitdaging défier = uitdagen défini = omschreven; bepaald; vastgesteld dénombrer = tellen dénoncer = aangeven; aan de kaak stellen la densité = de dichtheid le départ = het vertrek le département de la santé = de gezondheidsdiensten dépenser = uitgeven déposer = neerzetten depuis = sindsdien se dérouler = zich afspelen derrière = achter dès = reeds vanaf la désapprobation = de afkeuring désapprouver = afkeuren faire descendre = dwingen tot uitstappen déserter = weglopen (van); verlaten le désespoir = de wanhoop désigner = aanwijzen désormais = voortaan le dessin = de tekening la destination = de bestemming la détente = de ontspanning détester = verafschuwen; een hekel hebben aan à deux = met zijn tweeën le développement = de ontwikkeling devenir = worden la moindre difficulté = de minste moeite digne = waardig la digue = de dijk diminuer = verminderen se dire = beweren te zijn dirigé par = geleid door diriger = besturen; beheren se diriger vers = gaan in de richting van discuter = praatje maken; discussiëren disparaître = verdwijnen faire disparaître = doen verdwijnen la disparition = de verdwijning à distance = op afstand la distance = de afstand le divorce = de scheiding le doigt = de vinger le domicile = de woning le don = de gift; de schenking; de donatie les données = de gegevens donner lieu à = aanleiding geven tot dont = waarvan dormir = slapen le dossier = de zaak le doute = de twijfel sans doute = zonder twijfel doux; douce = zacht dur = hard durant = gedurende l'écart = kloof, verschil échanger = uitwisselen l'échec = mislukking l'éclat = schittering, pracht l'écolo = milieufreak écologique = milieu- écouter = luisteren naar également = ook l'eglise = kerk égorger = vermoorden élargir = verbreden l'élection = verkiezing élitiste = elitair s'éloigner = weggaan embarquer = instappen embarressé = in verlegenheid gebracht empêcher = verhinderen l'employé = werknemer; beambte employer = gebruiken l'employeur = werkgever emporter = meenemen l'emporter sur = de overhand krijgen over en plus = bovendien encaisser = incasseren encore = nog; nog steeds ook nog encourager = aanmoedigen endormir = laten slapen le endroit = plaats enfermer = opsluiten engager = aansnijden; beginnen l'ennui = probleem s'ennuyer = zich vervelen l'enquête = onderzoek mener une enquête = onderzoek uitvoeren l'enseignement = onderwijs enseigner = leren; onderwijzen l'ensemble = geheel enterrer = begraven entêté = koppig entier, tout = in zijn geheel entraîner = meeslepen; trainen entre = tussen l'entrée = ingang l'entreprise = onderneming entretenir = onderhouden envahir = binnentrekken; veroveren l'environnement = milieu envisagé = overwogen le coup d'envoi = aftrap envoyer = sturen s'éponger = afvegen l'époque = tijd; tijdperk l'épouse = echtgenote errant = zwervend l'erreur = fout; vergissing l'escargot = slak escroquer = oplichten l'espace = ruimte l'espoir = hoop essayer = proberen estimé = geschat s'établir = zich vestigen l'établissement = instelling; school l'état civil = burgerlijke stand éteindre = afzetten l'étoile = ster étonnant = verbazingwekkend étrange = vreemd l'étranger = vreemdeling étroit = smal; nauw l'évêque = bisschop éviter = vermijden exagérer = overdrijven l'exception = uitzondering l'excitation = opwinding être exclu = uitgesloten zijn l'exécution = terechtstelling exercé = uitgeoefend exigeant = veeleisend l'exigence = eis l'exil = ballingschap l'existence = bestaan exister = bestaan s'expatrier = naar het buitenland verhuizen l'expert = deskundige s'exprimer = zich uitdrukken en face de = tegenover faible = zwak le fait = het feit farouche = wild; woest; schuw fatal = dodelijk; fataal la fatalité = het noodlot la fatigue = de vermoeidheid le fauteuil = de armstoel faux/fausse = vals le faux = de vervalsing favorisé = rijk; gegoed favoriser = begunstigen la femelle = het vrouwtje le fer = het ijzer la fermeture = de sluiting; het sluitingsuur la fête = het feest fidèle = trouw la fidélisation = de klantbinding le fils = de zoon en fin de = aan het eind van en finir avec = een eind maken aan fleurir = bloeien la foi= het geloof fonctionner = werken le fondateur = de oprichter la force = de kracht forcément = noodzakelijkerwijs; per se la formation = de opleiding fort = sterk fou = gek fourni = gegeven; geleverd fragile = kwetsbaar; breekbaar frapper = kloppen; slaan la fréquentation = het regelmatig bezoeken fuguer = weglopen fuir = vermijden prendre la fuite = vluchten la fumée = de rook fumer = roken fut (être) = was (zijn) futur = toekomstig gagner = winnen; verwerven; verdienen le gendarme = de marechausse; de agent gêner = hinderen le genre = het soort gérer = leiden; managen le geste = het gebaar glisser = glijden avoir la gorge serrée = dichtgeknepen keel hebben la gourmandise = de snoeplust le goût = smaak reprendre goût à = opnieuw de smaak te pakken krijgen grâce à = dankzij la grâce = elegantie; stijl pas grand-chose = niet veel grandir = groot worden grave = ernstig plus grave/ beaucoup grave = veel erger ne guère = nauwelijks guérir = genezen la guérison = de genezing; het herstel la guerre civile = de burgeroorlog la guerre = de oorlog la haie = de heg la haine = de haat le hasard = het toeval hebdomadaire(ment) = wekelijks la mauvaise herbe = onkruid les herbes = het gras; de kruiden l'héritage = de erfenis hésiter = aarzelen l'histoire = het verhaal honnête = eerlijk sans honte = zonder schaamte honteux = schandelijk l'hôpital = het ziekenhuis hors d'usage = buiten gebruik humain = menselijk l'humanité = de mensheid humilier = vernederen
Ingezonden op 02-02-2017 - 1519x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
10-02-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!