Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Examenvocabulaire Frans
› 12 p37 tm p41
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Examenvocabulaire Frans
12 p37 tm p41
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
aimer = houden van appliquer = in de praktijk brengen au courant = op de hoogte l'avis = de mening conduire = begeleiden content = tevreden le contenu = de inhoud corresponder = overeenkomen exceptionel = buitengewoon le mot = het woord plutôt = eerder la preuve = het bewijs remplacer = vervangen réparer = herstellen séparer = scheiden le sujet = het onderwerp supprimer = weghalen, afschaffen l'amour = de liefde apprécier = waarderen attirer = aantrekken augmenter = toenemen célèbre = beroemd croître, croissant, accroissement = groeien, groeiend, de groei accroissement, accroît, accru(e, s) = groei, het groeit, is gegroeid encourager = aanmoedigen favoriser = begunstigen, de voorkeur geven aan fier = trots la hausse = de stijging meilleur, mieux = beter, best nouveau (m), nouvelle (v) = nieuw préférer = de voorkeur geven aan promouvoir = promoten réussir, réussi(e, s) = slagen, geslaagd riche, enrichir, l'enrichissement, la richesse = rijk, verrijken, de verrijking, de rijkdom aucun = geen enkele baisser, la baisse = dalen, de daling le combat = het gevecht démodé = ouderwets, uit de mode difficile = moeilijk diminuer, diminution = verminderen, vermindering dur = moeilijk, hard l'effort = de inspanning faible, faiblesse, il faiblit = zwak, een zwakte, hij zwakt af faux, fausse = fout inquiétant = verontrustend manque, il manque, un manque de = gebrek, er ontbreekt, een gebrek aan mauvais, mal, pire, pis = slecht, erger, ergst moins = minder la mort = de dood ne ... jamais = nooit nuire, il nuit, il a nui = schaden pauvre, la pauvreté = arm, de armoede la peur = de angst se plaindre, plaint, plaignent = klagen, klaagt reprocher = verwijten rien = niets un échec = een mislukking affirmer = beweren l'âge = de leeftijd les agriculteurs = boeren aîné = oudere ancien = oud apprendre, apprentissage = leren, het aanleren assez = nogal assurer = verzekeren avancer = verder gaan l'avenir = de toekomst beaucoup = veel le besoin = de noodzaak, wat nodig is, wat je nodig hebt chacun = ieder changer = veranderen chaque = elk le chiffre = het cijfer choisir = kiezen le coeur = het hart comportement = gedrag connu, connaître, la connaissance = bekend, kennen, de kennis conseiller = aanraden, raad geven contribuer = bijdragen déconseiller = afraden convaincu, convaincre = overtuigd, overtuigen croire, elle croit = geloven, ze gelooft d'après = volgens décevant, décevoir, la déception = teleurstellend, teleurstellen, de teleurstelling décider, la décision = beslissen, de beslissing déduire = afleiden van le défi = de uitdaging dehors = buiten dernier = laatste le destin = het lot devenu, devenir = geworden, worden la différence = het verschil diversité = verscheidenheid le domaine = het gebied en tant que = als (pred.) encore = nog ensemble = geheel, samen l'environnement = het milieu (natuurbescherming) l'époque = het tijdperk l'esprit = de geest étonner, étonnant, étonné = verbazen, verbazingwekkend, verbaasd éviter = vermijden exigeant, l'exigence = veeleisend, de eis exprimer = uitdrukken facile = gemakkelijk grâce à = dank zij il faut = het is nodig om ... le nombre = het aantal le lieu = de plaats lutter, la lutte = strijden tegen, het gevecht malgré = ondanks marcher = lopen mentir, mensonge = liegen, leugen moyen = gemiddeld les moyens = middelen négliger, négligeable = verwaarlozen, verwaarloosbaar nombreux = talrijk notamment = met name ouvrir = openen permettre, j'ai permis = toestaan petit = klein prendre = nemen, pakken prévisible = voorzienbaar propre = eigen quitter = verlaten rare = zeldzaam réduire = verminderen réfléchir = nadenken regarder = kijken résigner, la résignation = berusten, de berusting seulement = alleen le signe = het teken le soir = de avond la solution = de oplossing sortir = weggaan sous-estimer = onderschatten suivre = volgen tel que (tels, telle, telles) = zoals transformer = veranderen unique = enige utiliser = gebruiken l'utilité = het nut la valeur = de waarde acheter = kopen l'affaire = de zaak l'argent = het geld le chômage = de werkeloosheid le commerce = de handel consommer = gebruiken, verbruiken la consommation = het verbruik l'emploi = de baan l'entreprise = de onderneming les frais = de kosten gagner = verdienen, winnen la magasin = de winkel le marché = de markt la marque = het merk le métier = het vak, het beroep la retraite = het pensioen vendu, vendre = verkocht, verkopen aider = helpen le banlieue = de voorstad beur, maghrébin = iemand uit Marokko, Tunesië, Algerije la capitale = de hoofdstad, centrum la drogue = de drugs les États-Unis = Verenigde Staten étranger = buitenland, vreemdeling familles aisées, favorisées, milieu favorisé = rijke, gegoede, upper-class families le gouvernement = de regering l'habitant = de inwoner l'habitude = de gewoonte le logement = de huisvesting le mannequin = het model milieu peu favorisé, populaire = armer milieu, volksmilieu le monde = de wereld la naissance = de geboorte l'oeuvre = het werk le patrimoine = het erfgoed pays d'origine = land van herkomst les Pays-Bas = Nederland le quartier = de wijk rencontrer = ontmoeten SDF, sans domicile fixe, sans abri = daklozen la société = de samenleving alimentaire = voedings- la bac(calauréat) = het eindexamen le cerveau = het brein le collège = +/- de onderbouw (kan vmbo tot vwo zijn) comprendre = begrijpen la conscience = het bewustzijn les cours = de lessen demander = vragen le devoir = het huiswerk les devoirs = het huiswerk l'enfant = het kind l'enseignement = het onderwijs la formation = de opleiding l'histoire = de geschiedenis, verhaal internaute = internet-gebruiker, websurfer les jeunes = jongeren joueur = spelen les lettres = de letters, brieven le lycée = +/- bovenbouw havo/vwo la maladie = de ziekte les notes = de (rapport)cijfers proposer = voorstellen la raison = de reden la récré(ation) = de pauze savoir = weten, kennen sècher (les cours) = spijbelen selon = volgens la toile = het Web
Ingezonden op 04-02-2017 - 529x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!