Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
lesclésdelacommunication
› 5 Temps libre & loisirs
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
lesclésdelacommunication
5 Temps libre & loisirs
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
de interessevelden = les centres d'intérêts de lievelingshobby's = les loisirs préférés de favoriete hobby's = les passe-temps favoris de activiteit, de bezigheid = l'activité de passie = la passion veel tijd besteden aan = consacrer beaucoup de temps à zijn/haar tijd doorbrengen met = passer son temps à de liefhebber, liefhebster = l'amateur, l'amatrice vermakelijk, grappig, leuk = amusant, amusante zich amuseren, zich vermaken = s'amuser à zich interesseren voor = s'intéresser à de interesse = l'intérêt zich bezighouden met = s'occuper de de zin, de behoefte = l'envie naar TV, films, feuilletons kijken = regarder la télé, des films, des feuilletons naar reportages, het nieuws kijken = regarder des reportages, le journal télévisé naar series kijken = regarder des séries télévisées naar de bioscoop gaan = aller au cinéma de jeugdbeweging = le mouvement de jeunesse leider/leidster/monitor zijn in / bij ... = être moniteur/monitrice dans ... een sport beoefenen = pratiquer un sport sporten = faire du sport sportief = sportif, sportive de sport(st)er, de sportman, -vrouw = le sportif, la sportive vroeger + verleden tijd ›‹ nu = avant + temps au passé ›‹ maintenant de individuele sport = le sport individuel de ploegsport = le sport collectif in groep, in team = en group, en équipe de club, de sportvereniging = le club, l'association sportive de sensationele, moeilijke (zware) sport = le sport sensationnel, dur de gemakkelijke, gevaarlijke ... sport = le sport facile, dangereux ... trainen = s'entrainer een goede conditie hebben = avoir une bonne condition physique in (top)vorm zijn = avoir la forme, être en (pleine) forme in vorm blijven = rester en forme de spieren = les muscles gespierd zijn = être musclé de beweging = le mouvement het materiaal, de uitrusting = le matériel, l'équipement de ploeggeest = l'esprit d'équipe de competitiegeest = l'esprit de compétition de wedstrijd, de match = le match winnen = gagner verslaan, overwinnen = battre, vaincre de sterkste zijn, overheersen = dominer verliezen = perdre de categorie, de klasse = la catégorie de kick = la sensation forte zin voor avontuur, risico = le gout de l'aventure, du risque het doorzettingsvermogen = la persévérance de discipline = la discipline de concentratie = la concentration goede reflexen = de bons réflexes het talent = le talent aanleg hebben voor = être doué pour dansen, van dansen houden = danser, aimer la danse wandelen = se promener wandelingen maken = faire des promenades zijn hond uitlaten = promener son chien de (trek)toch, van trektochten houden = la rando(nnée), aimer la rando de speler, speelster = le joueur, la joueuse het (stuk) speelgoed = le jouet de tegenstand(st)er = l'adversaire de bal (klein) = la balle de bal (groot) = le ballon gooien = jeter, lancer het doel, het doelpunt = le but (een balsport) beoefenen = jouer au voetballen = jouer au foot basketten = au basket tennissen = au tennis (een sport) boefenen = faire du, de la, d' l' fietsen = faire du vélo mountainbiken = faire du VTT joggen = faire du jogging zumba = faire de la zumba parapenten = faire du parapente kayakken = faire du kayak judo = faire du judo boksen = faire de la boxe zeilen = faire de la voile surfen = faire de la planche à voile zwemmen = faire de la natation gymnastiek = faire de la gym lopen = faire de la course à pied paardrijden = fairde de l'équitation op wintersport gaan = aller aux sports d'hiver alpineskiën = faire du ski alpin langlaufen = faire du ski de fond snowboarden = faire du snowboard aanmoedigen = encourager verdelen, delen = partager muziek spelen / beluisteren = jouer / écouter de la musique van muziek houden = aimer la musique de muzikant = le musicien, la musicienne zingen = chanter her orkest = l'orchestre (een instrument) bespelen = jouer du, de la, de l'... (+ un instrument) piano = jouer du piano sax = jouer du saxophone viool = jouer du violon dwarsfluit = jouer de la flute traversière klarinet spelen = jouer de la clarinette drummen = jouer de la batterie pokeren = jouer au poker kaarten = jouer aux cartes een computerspel spelen = jouer à un jeu électronique internetten = surfer sur Internet chatten = chatter de chat = le chat verslaafd zijn aan = être accro à uren voor het schermen zitten = passer des heures devant l'écran muziek downloaden = télécharger de la musique op Facebook zitten = être inscrit sur Facebook online (dingen) kopen = acheter en ligne met vrienden afspreken = voir des amis iets gaan drinken = prendre un verre uitgaan = sortir gaan dansen (discotheek) = sortir en boite, aller danser samenkomen, bij elkaar komen = se réunir feesten = faire la fête lang slapen = dormir longtemps uitslapen = faire la grasse matinée zich ontspannen = se détendre, se relaxer zich vermaken, zich ontspannen = se distraire zich vervelen = s'ennuyer koken = cuisiner gaan winkelen/shoppen = faire shopping, faire du lèche-victrine tof, leuk = chouette, amusant vervelend = ennuyeux uitstapjes doen = faire des excursions reizen = voyager verzamelen = collectionner van knutselen, fotografie, tekenen, schilderen houden = aimer le bricolage, la photographie, le dessin, la peinture knutselen, fotograferen, tekenen, schilderen, lezen = bricoler, prendres des photos, dessiner, peindre, lire het genre, de stijl = le genre (littéraire) de krant, het dagblad = le journal, le quotidien = de krant, het dagblad het tijdschrift = la revue de pers = la presse de publicatie, het publiceren, de uitgave = la publication de tekst = le texte publiceren, uitgeven = publier de lezer = le lecteur de lezeres = la lectrice de leesstof, de lectuur, het lezen = la lecture de literatuur, de letterkunde = la littérature het boek = le livre de roman = le roman klassiek = classique hedendaags, modern = contemporain, contemporaine de romanschrijver, -schrijfster = le romancier, la romancière het oeuvre, het (gehele) werk = l'oeuvre de schrijver, de schrijfster = l'écrivain de poëzie, de dichtkunst = la poésie het gedicht = le poème de dichter(es) = le poète de strip, het stripboek = la bande dessinée, la BD, la bédé van tuinieren houden = aimer le jardinage naar een museum, naar toneel, naar een concert, op restaurant gaan = aller au musée, au théâtre, au concert, au restaurant naar festivals, concerten, tentoonstellingen, voorstellingen gaan = aller à des festivals, à des concerts, à des expositions, à des spectacles een theaterstuk, een dansvoorstelling, een opera gaan = assister à un spectacle de danse, un opéra een congres bijwonen = assiter à un congrès toneel spelen = faire du théâtre de rol = le rôle monumenten bezoeken = visiter des monuments
Ingezonden op 12-02-2017 - 648x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!