Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
aijalf;kkkkkkhaf
› 34 Tolle lege Grieks
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
aijalf;kkkkkkhaf
, deel 3
34 Tolle lege Grieks
Jaar 2 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
3A: ὡς= (2A) als, zoals ὡς= τάχιστα zo snel mogelijk ὧδε= zo, op deze manier ἡ χώρα= streek, gebied ἡ τελευτή (2C)= einde τέλος= tenslotte νέος =nieuw, jong 3B: μεγάλ-= groot βοάω (1C)= schreeuwen ἡ βοή= schreeuw ἡ κεφαλή= hoofd ἡ χείρ, χειρός= hand πῶς= hoe ἐνθάδε= hier, hierheen οὐδείς, οὐδενός m/v (1C)= 1. niemand 2. geen (enkel) οὐδέν, οὐδενός o =1. niets 2. geen (enkel) σύ (1C)= jij σός, σή, σόν= jouw αὐτίκα= meteen μή + imperativus= niet με= me, mij ὁ, ἡ, τό (1A)= de, het ὅδε, ἥδε, τόδε= deze, dit, hij, zij, het ὧδε (3Α)= zo, op deze manier ἁρπάζω= roven, grijpen ἐν + dat. (1A)= 1. in 2. op 3. bij ἐν ᾧ (vaak)= terwijl, in de tijd dat ἡ γυνή, γυναικός= vrouw βοηθέω + dat.= helpen ἡμεῖς nom.= wij ἡμῖν dat.= ons ἡμᾶς acc. = ons ὑμεις nom.= jullie φεύγω= vluchten ταχέως= snel ἄγε =vooruit, kom op 3C: ὡς= 1. als, zoals 2. hoe νομίζω= menen, denken ἀεί= altijd ὁ ἀνήρ, ἀνδρός= man ἡμεῖς nom. = wij ἡμῖν dat. = ons ἡμέτερος= onze, van ons εἰμί = zijn οἷος τέ εἰμι= in staat zijn, kunnen ἀμύνω= afweren ἐκεῖνος, -η, -ο = die, dat, hij, zij, het σύ = jij σε acc.= je, jou σός, σή, σόν (3B)= jouw ἡ οἰκία (1A)= huis, familie, huishouden οἴκαδε= naar huis σφόδρα= zeer, erg τὸ δεῖπνον= maaltijd τρεῖς= drie ἐπιθυμέω + gen.= verlangen naar, begeren πᾶς, παντός= 1. (ge)heel, ieder 2. alle 4A: ἡ παρθένος= meisje πέντε= vijf δέκα= tien ὁ ἐνιαυτός= jaar ἡ θυγάτηρ, -τρός= dochter τὸ ὄνομα, -ματος= naam ἀνά, ἀν’ + acc.= verspreid over παρά, παρ’ + acc.= naar (… toe) γυμνάζω= oefenen, trainen βούλομαι= willen ὁ ἀθλητής= atleet ἀναγκαῖος= noodzakelijk ἔνδον= binnen αὐτός (2D)= zelf ὁ αὐτός= dezelfde αὐτοῦ / αὐτῆς / αὐτοῦ gen.= van hem, van haar, van het αὐτόν acc. (1D)= hem αὐτοῦ bijwoord (1D)= hier, daar ἔρχομαι (3A)= gaan, komen ἐργάζομαι= werken, doen, maken εἰργαζόμην impf. van ἐργάζομαι= werken, doen, maken τὸ ἔργον (1B)= werk μέγας, μεγάλη, μέγα= groot κάμνω= zich inspannen, moe worden, ziek zijn ὁ ἑταῖρος= vriend πολύς, πολλή, πολύ= veel πολλάκις= vaak ὁ ὄνειρος= droom ὁ νεανίας= jongen, jongeman λείπω (1D)= verlaten, achterlaten καταλείπω= verlaten, achterlaten καί (1A)= 1. en 2. ook καὶ δὴ καί= en vooral, en in het bijzonder ἐγείρω (1C)= wekken, wakker maken ἐγείρομαι= wakker worden οὐ, οὐκ, οὐχ (1A)= niet ποτε= eens, ooit οὔποτε= nooit 4B: ὁ δεσπότης= heer, meester λέγω (1B)= zeggen, spreken διαλέγομαι + dat.= spreken met τὸ πρᾶγμα, πράγματος= zaak, ding λαμβάνω (3B)= 1. pakken, nemen 2. krijgen καταλαμβάνω= aantreffen καίπερ + ptc.= hoewel εἰμί (2C) =zijn ἄπειμι= afwezig zijn ἐπίσταμαι= weten, kennen δύναμαι =kunnen, in staat zijn εἰ= 1. als (2A)2. of ἡ σχολή= vrije tijd ὀργίζομαι= boos zijn πρῶτον= (2C) eerst πρῶτος= eerste 4C: βραδύς, βραδέος= langzaam ἀνίσταμαι= opstaan ἀνά, ἀν’ + acc. (4A)= verspreid over ἅμα= tegelijkertijd χαίρω (2B)= zich verheugen, blij zijn χαίρε/χαίρετε= gegroet πλούσιος= rijk ὁ οἶκος= huis, familie, huishouden γαμέω= trouwen (met een vrouw) γαμέομαι= trouwen (met een man) ὁ γάμος= huwelijk ἱκανός= voldoende, in staat δέω (1C)= vastbinden δεῖ (2A)= het is nodig δέομαι + gen.= 1. missen, nodig hebben 2. verzoeken, verlangen ὁ ἵππος= paard σιγάω =zwijgen ἡ σιγή= het zwijgen, stilte λέγω =(1B) zegge.n, spreken ὁ λόγος= woord, verhaal ὅμοιος + dat= gelijk aan, gelijkend op ὁμολογέω + dat.= instemmen met, het eens zijn met ὅμως (2Α)= toch 4D ἀλλά, ἀλλ᾿ (1A)= maar ἄλλος (1D)= ander ἀλλήλων (gen.)= elkaar φράζω= tonen, meedelen ἆρα; (2A)= leidt een vraag in; onvertaald μή (3Β)= niet ἆρα μή= toch niet? ἀποκρίνομαι= antwoorden οἴομαι / οἴμαι= denken, menen ἥκω (2B)= komen, gekomen zijn προσήκει + dat.= het past, het komt … toe ἄθλιος= ongelukkig λυπέω= verdriet doen λυπέομαι= verdrietig zijn ἡ λύπη (2A)= verdriet ἀγγέλλω= berichten ὁ ἄγγελος= bode
Ingezonden op 13-02-2017 - 589x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!