Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Geennaam
› 0 Exam vocabulary alles
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Geennaam
0 Exam vocabulary alles
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
account = verslag to achieve = bereiken to admit = toegeven (to) advance = vooruitgang (bevorderen) to afford = veroorloven alleged= verondersteld to annoy, annoying = hinderen, vervelend annual = jaarlijks apparently= kennelijk to appear = (ver)schijnen to argue = beweren/stellen, ruzie maken to arrange = regelen assassin (assassinate) = moordenaar (vermoorden) to assess (assessment) = inschatten, bepalen (inschatting) to associate = associëren (to) attempt = poging (pogen) audience = publiek authority (authorities) = regering, machthebbende aware (awwareness) = bewust (bewustzijn) beyond = verder/meer dan, buiten... om border = grens brand = merk (to) challenge = uitdaging (uitdagen) charity = goed doel circumstance = omstandigheid civil (civilisation) = burger (beschaving) clear (to make) = duidelijk (maken) common = gewoon, veel voorkomend competence, competition = vaardigheid, wedstrijd to complain (complaint) = klagen (klacht) comprehend (comprehension, comprehensive) = begrijpen (begrip, veel omvattend) condition = omstandigheid connection (in connection with) = verband, verbinding (in verband met ) consequence = gevolg considerable = aanzienlijk constitute = deel uitmaken van, vormen to continue (continuous) = doorgaan met (constant) (to) contrast = tegenspreken (contrast) to count (discount) = rekenen op (voorbij gaan aan) court = rechtbank, rechtszaal to criticize/criticise = bekritiseren current = tegenwoordig, huidig to cut = korten, verminderen (to) deal (to deal with) = afspraak (omgaan met decade = decennium to decide (decision) = besluiten (beslissing) to denounce = afkeuren dependent = afhankelijk to deter = afschrikken, voorkomen to determine (determination) = vaststellen, bepalen (vastbeslotenheid) difficult (difficulty) = moeilijk(heid) disease = ziekte to dismiss = afwijzen, ontkennen, wegsturen to distort (distortion) = verdraaien, vervormen (-ing) to distract (distraction) = afleiden (-ing) (to) divide (division) = scheiding, kloof (verdelen/verdeling) (to) doubt = twijfel(en aan) (betwijfelen) drugs = medicijnen, drugs to edit = veranderen effort = moeite, inspanning to elect (election) = verkiezen (-ing) employee = werknemer employer = werkgever to ensure = verzekeren era = tijdperk to establish = vaststellen, stichten, opzetten (to) estimate = (in)schatten (schatting) exeption = uitzondering to excite (excitement) = enthousiast worden, opwinden (-ing) to expand (expansion) = uitbreiden, groter worden (uitbreiding) to expect = verwachten (to) experience = meemaken, ervaren extent (to what extend) = mate (in hoeverre) extinct(ion) = uitgestorven (het uitsterven) to face = tegemoet zien, geconfronteerd zijn met faith = vertrouwen, geloof (to) favour (be in favour of) = gunst (voorstander zijn van) focus (to focus on) = nadruk (zich richten op) government = regering GP (General Practitioner) = huisarts habit = gewoonte hardly = nauwelijks health(healthy) = gezond(heid) ill(illnes) = ziek(te) immediately = meteen incentive = initiatief to incline (to be inclined to) = neigen (geneigd zijn om) (to) influence (to exert influence) = invloed (beïnvloeden) (invloed uitoefenen) to intend (intention) = bedoelen (-ing) (to) interest = belang (hebben bij, zich interesseren voor) to interfere (interference) = bemoeien, (het) verstoren to invent (invention) = ontdekken (uitvinding) irreversible = onomkeerbaar judge = rechter justify (justifiable) = (te) rechtvaardigen justice (to do justice to) = rechtvaardigheid (recht doen aan) likely (unlikely) = waarschijnlijk (onwaarschijnlijk) line (in line with) = regel (in overeenstemming met) to manufacture (manufacturer) = produceren (producent) medicine = medicijnen, geneeskunde, gezondheidszorg (to) mention = (het) noemen MP (Member of Parliament) = lid v/d tweede kamer narrow = nauw, smal, klein number = (het) aantal obesity = obesitas obscure (obscurity) = duister(heid) occasion = geval origin (originally) = oorsprong (oorspronkelijk) to pass = slagen, doorgaan voor to perform (performance) = optreden, presteren (optreden, prestatie) perspective) = perspectief plausible = plausibel PM (Prime Minister) = minister president policy = beleid poor (poverty) = arm(oede) population = bevolking possible (possibility) = mogelijk(heid) pragmatic = pragmatisch (to) praise = lof, (aan)prijzen to prefer (preference, preferred) = voorkeur hebben voor (voorkeur, ..) prevailing (prevalent) = dominant, meest voorkomend (to) promise = belofte (beloven) quality = kwaliteit quantity = hoeveelheid (to) question = vraag (in twijfel trekken) race (racial) = ras to rate, to underrate = schatten, onderschatten to receive (recipient) = ontvangen (ontvanger) reality = realiteit reasoning = argumentatie recently = recent, onlangs to reconcile = verzoenen to refer = verwijzen to reflect = weerspiegelen ro reject = weigeren to relate (to) = (zich) verhouden (tot) to remove = verwijderen to repeat = herhalen to respect (with respect to) = respecteren (wat betreft) responsible = verantwoordelijk (to) reward = beloning (belonen) root = wortel, oorzaak scoop = nieuwtje, primeur to see (to see to something) = zien, beschouwen (ergens voor zorgen) to serve = dienen als/voor several = een aantal, meerdere to share = delen shortcoming = tekortkoming (to) sign = teken bord, signaal (ondertekenen) to signify = bedoelen, betekenen significant = belangrijk society (social) = maatschappij (maatschappelijk) solution = oplossing spirit = geest, kenmerk substance = substantie succesor = opvolger to suffer = lijden superficial = oppervlakkig (to) support = steun (ondersteunen, steunen) supremacy = overheersing, superioriteit tension = spanning (to) trade = handel (het handelen) to transform (transformation) = transformeren, veranderen (transformatie, verandering) transition = overgang to treat (treatment) = behandelen (-ing) tu turn out = blijken to view, point of.. = zien, van mening zijn, mening violence = geweld (to) visit = bezoek(en) way (to give way to) = weg, manier (plaats maken voor) weight (to add weight to) = gewicht, belang (belangrijker maken) willingness = bereidheid worry = zorg
Ingezonden op 27-02-2017 - 241x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!