Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Let's go digital!
› 3 1 havo Kapitel 3 Lernbox P 1-2-3 alleen woordjes en Redemittel
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Let's go digital!
3 1 havo Kapitel 3 Lernbox P 1-2-3 alleen woordjes en Redemittel
Jaar 1 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
der Anfang - Am Anfang hatte sie Heimweh. = het begin außerdem - Er ist groß. Er sieht außerdem gut aus. = bovendien austauschen - Sollen wir die Adressen austauschen? = uitwisselen einfach - Diese Aufgabe ist gar nicht so einfach. = gemakkelijk fast - Das Mofa fährt fast 80 km/h. = bijna gefallen - Diese Mädchen gefallen uns sehr gut. = bevallen toll - Das Fest war wirklich toll.Es hat Spaß gemacht. = geweldig der Unterricht - Der Unterricht dauert bis 4 Uhr nachmittags. = het onderwijs wenn - Ich mache das, wenn ich wieder zurück bin. = wanneer das Wetter - Am liebsten mag ich warmes Wetter. = het weer die Ecke - Das Haus liegt an der Ecke zweier Straßen. = de hoek die Farbe - Ich mag am liebsten die Farbe Schwarz. = kleur das Holz - Die Möbel sind aus Holz. = het hout mal - Ich möchte das mal anders machen. = eens leider - Ich habe leider sehr wenig Zeit. = helaas neben - Das Badezimmer ist neben dem Schlafzimmer. = naast riesig - Mein Kleiderschrank ist riesig. Etwa zwei Meter hoch. = reusachtig sonst - Sonst habe ich keine Fragen. = verder der Stock - Mein Zimmer ist im ersten Stock. = de verdieping weich - Der Teppichist ganz weich. = zacht 3 de boekenkast - Im … stehen viele Bücher. = das Bücherregal het raam - Der Dieb kam durch das … ins Museum. = das Fenster de lamp - Die … hängt an der Decke. = die Lampe de kast - Im … hängen meine Kleider. = der Schrank het bureau - Auf dem … steht ein Lautsprecher. = der Schreibtisch de bank - Das … steht im Wohnzimmer. = das Sofa de stereoinstallatie - Meine … kann gebrannte CDs nicht erkennen. = die Stereoanlage de stoel - Auf diesem … sitze ich oft. = der Stuhl het tapijt - Der Star läuft über den …. = der Teppich de tafel - Auf dem … liegen die Bücher. = der Tisch blauw - Im Sommer ist der Himmel oft …. = blau roze - Ihre Lippen sind ein wenig …. = rosa rood - Der Wein Burgunder ist so … wie Blut. = rot zwart - Mein Kater ist … wie die Nacht. = schwarz wit - Das Kissen auf dem Bett ist … wie Schnee. = weiß Is het antwoord niet juist? = Ist die Antwort nicht richtig? Jawel. = Doch! Kan ik jehelpen? = Kann ich dir helfen? Ja, graag. Nee, dank je. = Ja, gern. Nein, danke. Je moet goed opletten. = Du musst gut aufpassen. Kan ik na school naar je toe komen? = Kann ich nach der Schule zu dir kommen? Dan kan ik je mijn kamer taten zien. = Dann kann ich dir mein Zimmer zeigen. Nee, vandaag niet. = Nein, heute nicht. Morgen gaik naar hem toe. = Morgen gehe ich zu ihm. Mag ik het boek hebben? = Darf ich das Buch haben? Zullen we foto's gaan bekijken? = Sollen wir uns Fotos ansehen? Korn je niet? Nee, geen zin. = Kommst du nicht? Nein, keine Lust. Ga je mee naar mijn kamer? = Gehst du mit auf mein Zimmer? Dat is een geweldig idee. = Das ist eine tolle Idee. Rechts is er een deur. = Rechts gibt es eine Tür. De deur is geel = Die Tür ist gelb. Je kamer is echt gezellig. = Dein Zimmer ist wirklich gemütlich. Fantastisch! = Wunderbar! De kast op de eerste verdieping is te klein. = Der Schrank im ersten Stock ist zu klein. De tv staat links naast de deur. = Der Fernsehersteht links neben der Tür. De tv is grijs. = Der Fernseher ist grau. Aan de muur hangen posters. = An der Wand hängen Poster. Naast decomputer staat een plant. Ze is groen. = Neben dem Computer steht eine Pflanze. Sie ist grün. De muren zijn daar bruin. = Die Wände sind da braun. Op de vloer ligt een tapijt. Het is oranje. = Auf dem Fußboden liegt ein Teppich. Er ist orange. Met wie ga je naar Aken? = Mit wem fährst du nach Aachen?
Ingezonden op 28-02-2017 - 1597x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!