Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Carte Orange, deel 1234

1234 HEEEEL GOEDE GEEN ELKEL FOUTJE. ANDERS ZEG JE HET MAAR!!!

Jaar 1 (havo/vwo)

La France = Frankrijk
un pays = een land
une ville = een stad
un village = een dorp
le car = de autobus
une auto = een auto
l’autoroute = de auto snelweg
le train = de trein
de = van
á = naar
l’océan = de oceaan
deux filles = twee meisjes
deux garçons = twee jongens
il = hij
il s’appelle = hij heet
il habite
sport préféré = lievelingssport
le football = het voetbal
voilà = daar is
elle = zij
aussi = ook
elle est = zij is
dans = in
la classe = de klas
c’est = het is, dat is; het is; dat is
un copain = een vriend
le roller = rolschaatsen; skaten; rolschaatsen, skaten; skaten, rolschaatsen
nouvelle = nieuw
le quartier = de buurt
Je m’appelle David. = Ik heet David.
Comment tu t’appelles? = Hoe heet jij?
Comment il s’appelle? = Hoe heet hij?
Il s’appelle Florian. = Hij heet Florian.
Elle s’appelle Estelle. = Zij heet Estelle.
Excuse-moi. = Sorry.
tu as = je hebt; heb je
mal = pijn
oui = ja
non = nee
un peu = een beetje
il y a = er is
ça va = het gaat wel
j’ai = ik ben
et = en
comment = hoe
mignon = leuk
sympa = aardig
mais = maar
demain = morgen
le college = de (middelbare) school; de school; het college; de middelbare school
bien = goed
le copain = de vriend
je suis = ik ben
au revoir = tot ziens
elle rencontre = zij ontmoet
s’il vous plait = alsjeblieft, alstublieft; alsjeblieft; alstublieft
Bonjour monsieur. = Dag meneer.
tu es = jij bent
bienvenue = welkom
Alut Florian! = Hoi Florian!
la copine = de vriendin
de, d’ = van
donc = dus
c’est ça = inderdaad; zo is het; inderdaad, zo is het
chez = bij (iemand thuis); bij; bij iemand thuis; bij iemand
madame = mevrouw
autre = andere
Bonjour. = Dag.
Ça va? = Hoe gaat het?
Ça va bien. = Het gaat goed.
Salut. = Hoi.
Merci. = Dank je wel; Dank u wel.
Au revoir. = Tot ziens.
la rue = de straat
la place = het plein
le pont = de brug
la gare = het station
la maison = het huis
l'appartement (m) = het appartement, de flat; de flat; het appartement
l'immeuble (m) = het flatgebouw
le magasin = de winkel
le pièce = de kamer, het vertrek; de kamer; het vertrek
la chambre = de slaapkamer; de (slaap)kamer; de kamer
la salle de sèjour = de woonkamer
la salle de bains = de badkamer
la cuisine = de keuken
l’escalier (m) = de trap
l’ascenseur (m) = de lift
le grenier = de zolder
la cave = de kelder
la porte = de deur
la fenêtre = het raam
la table = de tafel
la chaise = de stoel
seul = alleen
la campagne = het platteland
devant = voor
l’ordinateur (m) = de computer
avec = met
en ligne = online
il di = hij zegt
elle dit = zij zegt
triste = verdrietig, triest; verdrietig; triest; triest, verdrietig
pourquoi = waarom
ici = hier
joli = leuk, mooi; mooi; leuk; vrolijk; mooi, leuk
calme = rustig; kalm; rustig, kalm; kalm, rustig
trop = te
ton village = jouw dorp; jou dorp
ta maison = jouw huis; jou huis
ton, ta = jouw
grand, grande = groot
tres = erg, heel; zeer, erg; erg; zeer; heel
le jardin = de tuin
immense = enorm groot; enorm
combien = hoeveel
beaucoup = veel
content = tevreden
la fin = het eind; het einde
je viens = ik kom
bien sur = natuurlijk
j’envoie = ik stuur
Wat is er? = Qu'est-ce qu'il y a?
Bij ons is het klein. = Chez nous, c'est petit.
Bij ons is het groot. = Chez nous, c'est grand.
Er zijn drie kamers. = Il y a trois pieces.; Il y a trois pièces.
Wij hebben een kamer voor ons tweeën. = On a une chambre pour nous deux.
Wij hebben een flat met zes kamers. = On a un appartement de six pieces.
Ik heb mijn eigen kamer. = J'ai ma propre chambre.
Mijn kamer is groot. = Ma chambre est grande.
Mijn kamer is klein = Ma chambre est petite.
Wat een troep. = Quel bazar.
ruim op = range
dadelijk, meteen = tout de suite
na = apres
het avondeten = le diner
voor = devant
het gebouw = l'immeuble
leuk, mooi = joli 
welk = qeul
we nemen = on prend
alle = tous
de poster = le poster
te = trop
het bed = le lit
erg = tres
tevreden = content
alles = tout
het bureau = le bureau
de computer = l'ordinateur
het uitzicht = la vue; la veu
jij wilt = tu veux
zien = voir
mijn tante = ma tante
waar = ou
ver = loin
vlakbij = tout pres
de verdieping = l'ascenseur
le car de ramassage scolaire = de schoolbus
le prof(esseur) = de leraar
l'élève = de leerling
le cours = de les
le livre = het boek
le cahier = het schrift
l'agenda = de agenda
la trousse = het etui
le tableau = het schoolbord; het bord
les devoirs = het huiswerk
l'interro = de overhoring
l'exposé = de spreekbeurt
la rédaction = het opstel
l'emploi du temps = het rooster
le français = Frans
l'anglais = Engels
l'allemand = Duits
les maths = wiskunde
la géo = aardrijkskunde
l'histoire = geschiedenis
l'informatique = informatica
le dessin = tekenen
la gym = gymnastiek
le CDI = de mediatheek
la récré = de pauze
pour = om; voor; om, voor; voor, om
aller = gaan
il passe = hij komt langs
à l'heure = op tijd
l'heure= het uur
tu arrives = jij komt aan
dernière = laatste
le lundi matin = maandagochtend
dur = moeilijk ; hard; moeilijk, hard; hard, moeilijk
on va = we gaan; men gaat; we gaan, men gaat
l'école = de school
à pied = lopend; te voet, lopend; lopend, te voet; te voet
différent = verschillend
pas = niet
ce matin = vanochtend
je déteste = ik haat; ik heb een hekel aan; ik haat, ik heb een hekel aan
difficile = moeilijk
j'aime bien = ik vind het leuk
nul ; nulle = waardeloos
la matière = het vak
vendredi = vrijdag
j'adore = ik ben dol op
je termine = ik ben klaar
cet après-midi = vanmiddag
Wat is je lievelingsvak? = C'est qoui, ta matière préférée?
Ik hou van wiskunde = J'aime les maths.
Ik ben dol op gym = J'adore la gym.
Ik heb een hekel aan Frans = Je déteste le français.
Engels is waardeloos ; L'anglais, c'est nul.
De geschiedenisleraar is geweldig = Le prof d'histoire est super.
zoeken = chercher
voor = pour
vinden = trouver
ik ga = je vais
maken = faire
leuk = chouette
werken = travailler
samen = ensemble
oké = d'accord
makkelijk = facile
vragen = demander
de leerling = l'élève
beginnen = commencer
wanneer = quand
dinsdag = mardi
vrij = libre
stellen = poser
de vraag = la question
de school = l'école
bestaan = exister
alleen, slechts = seulement
veel = beaucoup
praten ; spreken = parler
het ding = le truc
onmogelijk = impossible
niet gek = pas mal
het cijfer = la note
0 = zéro
1 = un
2 = deux
3 = trois
4 = quatre; quattre
5 = cinq
6 = six
7 = sept
8 = huit
9 = neuf
10 = dix
11 = onze
12 = douze
13 = treize
14 = quartorze
15 = quinze
16 = seize
17 = dix-sept
18 = dix-huit
19 = dix-neuf
20 = vingt
lundi = maandag
mardi = dinsdag
mercredi = woensdag
jeudi = donderdag
samedi = zaterdag
dimanche = zondag
tellen = compter
de les = le cours
dol zijn op = adorer
een hekel hebben aan ; haten = détester
Wat is dat? = qu'est-ce que c'est?
wat = qu'est-ce que; qu'est-ce qu'
niets = rien
laten zien = montrer
de mobiel = le portable
de moeder = la mère
verboden = interdit
jij weet = tu sais
opruimen = ranger
nieuw = nouveau; nouvelle; nouveau, nouelle
(een klas) overdoen = redoubler
stom = bête
sterkte! = bon courage!
klaar zijn, eindigen = terminer
hoe laat = à quelle heure
vandaag = aujourd'hui
zo = si
laat = tard
waarom = pourquoi
het uur = l'heure
lang = long
bovendien = en plus
tekenen = le dessin
houden van; leuk vinden = aimer
de gang = le couloir
huilen = pleurer
sterk = fort; forte; fort, forte
moeilijk = difficile
het onderwerp = le sujet
Heb je veel huiswerk? = Tu as beaucoup de devoirs?
Ik heb een aardrijkskundeoverhoring = J'ai une intérro de géo.
Ik hou een spreekbeurt over de ruimte = Je fais une exposé sur l'espace.
Ik ben waardeloos in geschiedenis = J'ai nul en histoire; J'ai nulle en histoire.
Ik ben goed in tekenen = Je suis fort en dessin; Je suis forte en dessin
Informatica is moeilijk = C'est dur, l'informatique.

Ingezonden op 20-06-2009 - 1714x bekeken.
Waardering 6.8 (aantal stemmen: 17)

voting system
1
2
3
4
5

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Carte Orange, deel 1234

1234 HEEEEL GOEDE GEEN ELKEL FOUTJE. ANDERS ZEG JE HET MAAR!!!