Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Geschiedenis van de Moderne filosofie
› 6 College 6
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Geschiedenis van de Moderne filosofie
6 College 6
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat is de gedeelde vooronderstelling over kennis bij de empiristen? = Centrale rol van de ervaring, geen aangeboren ideeën, slechts ervaringsbegrippen en logische evidenties. Model van de natuurwetenschap. Sterke metafysicakritiek. Wat is het materialisme van Hobbes? = Het enige wat er is, is materie. Wat is het immanente realisme van Locke? = Wat we als eerste kennen zijn onze ideeën en die zitten in de empirie. Die doen aan ons voor in het leven. Op welke twee manieren heeft Berkeley immaterialisme? = Er bestaan geen materiële substanties. Hij ontkent niet de werkelijkheid, maar de materiële werkelijkheid. De dingen bestaan wel, maar niet als materie. Waarom niet? Het onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten van Locke gaat niet op. Je kunt je geen vorm voorstellen zonder kleur en andersom. Alles wat we kennen is immanent in onze geest en uit de ervaring. Het is ook een contradictie. Als empirist kun je niet zeggen dat er iets is buiten onze mind als we alles met de mind waarnemen. En als je het hebt over iets wat je je niet voor kunt stellen, dan stel je je het al voor en dat is een contradictie. Je kunt je abstractie ook niet voorstellen. Wat is Berkeley’s kritiek op Locke? = Ideeën worden veroorzaakt buiten ons, waarvan we niet weten wat het is. Directe kenobject in hoofd en indirect wat veroorzaken is, zit buiten hoofd. Ik heb geen toegang tot het indirecte kenobject, dus daar kun je niets over zeggen. Het is een probleem dat niet te overbruggen valt. Berkeley is bang voor scepticisme waarbij we niets meer kunnen weten. Welke oplossing heeft hij hiervoor? = We hoeven geen materiële substantie aan te nemen, want we kunnen ook alles verklaren zonder dat aan te nemen. Waar komen ideeën vandaan volgens Berkeley? = Niet van de materiële wereld. Zelf ben ik ook geen oorzaak, want ik ervaar. (Empiristen zien ervaren in primaire zin als passief: iets doet zich aan jou voor.) Het moet iets zijn wat beter is dan ik, dus God. Hoe zit het met dingen wanneer ik ze niet waarneem, bijv. spullen thuis, die je nu niet ziet? Gelukkig is er God. God is er altijd om waar te nemen. God heeft alle ideeën. Waarneming van geluid, bijv. omvallende boom is er wel, omdat God hem waarneemt. Hoe wordt Berkeley veel genoemd (ook al bestond de term toen nog niet)? = Een fenomentalist. Omdat hij niet ontkent dat er iets is, maar alle materiële substantie ontkent. Wat voor bewijzen gebruikt Leibniz voor zijn rationalisme? = Metafysische bewijzen voor dat er niets materieels is. Wat voor soort bewijzen gebruikt Berkeley voor dat hij een empirist is? = Natuurwetten. Alle dingen die er zijn, zijn zintuiglijk en ideeën. Hoe zit het dan met terugkerende dingen als natuurwetten. Bestaan die dan niet? Natuurwetten zijn regels van de regelmaat waarin God dingen aan ons doet voorkomen en die regels kun je leren. Hoe zit het dan met other minds? Je kun geen ideeën hebben van anderen, hoe weet je dan dat ze waar zijn? Waarom verwerpt Hobbes de res cogitans van Descartes ? = Hij zegt dat alles bestaat uit materie. Alles is uitgebreide substantie. De denkende substantie, de res cogitans bestaat volgens Hobbes niet. Wat bedoelt Locke met het onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten ? En wat is Berkeley’s kritiek daarop? = Primaire kwaliteiten zijn eigenschappen van het ding, zoals vorm en kwantiteit. Secundaire eigenschappen zijn eigenschappen die wij eraan toekennen, zoals kleur en andere zintuiglijke dingen. De kritiek van Berkeley is dat we het ons niet apart kunnen voorstellen. Wij kunnen ons geen kleur voorstellen zonder vorm en andersom. Daarom zijn er ook geen twee aparte eigenschappen. Locke wordt vaak als de oer-empirist aangeduid. Toch is Locke volgens Berkeley niet empiristisch genoeg. Waarom niet? = Volgens mij is dat dat Locke denkt dat we abstracte ideeën hebben en Berkeley zegt dat we ons niets abstracts kunnen voorstellen. “Their esseis percipi” stelt Berkeley. Wat bedoelt hij hiermee? Om wiens zijn gaat het hier? En wat bedoelt hij dat hun zijn hun waargenomen worden is? = Ik heb geen idee. Wat zijn Berkeley’s drie belangrijkste argumenten tegen de aanname van een materiële substantie? = 1) Het begrip van een materiële substantie noemt Berkeley een contradictie. Definitie van materiële substantie is iets dat op zichzelf en los van het denken bestaat. Als je empirist bent en zegt dat alles ideeën zijn in onze mind. Substantie is niet waar te nemen, hoe kunnen we dan zeggen dat een materiële substantie bestaat. Als je het niet ziet dan bestaat het niet want ze bestaan alleen in de waarneming. Om aan iets te denken wat niet gedacht kan worden, of iets voor te stellen wat niet voorgesteld is, en dat is contradictoir. (2) Argument van gelijkenis. Een idee kan alleen op een idee lijken en niets dat geen idee is. Dit is een kritiek op Locke immanent realisme waar hij zegt dat ‘wat wij kennen, zijn ideeën. Maar die ideeën worden veroorzaakt door iets buiten ons waarvan we niet weten wat het is. De ideeën in ons hoofd zijn op een of andere manier de weerspiegeling van de veroorzaker van de ideeën.’Berkeley wijst op hoe ik van mijn directe kenobject (waarneming) kom bij de indirecte kenobject (de veroorzaker) dus hoe kan ik iets zeggen over de veroorzaker als ik dat niet kan waarnemen. (3) Het onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten van Locke gaat niet van toepassing. Je kunt je niet zoiets als uitgebreidheid, beweging of vorm voorstellen zonder kleur of smaak of geur heeft. Als je een stoel voorstelt dan ken je er ook een kleur of grootte aan toe. Die kun je niet los van elkaar waarnemen of in je hoofd voorstellen. Ten tweede is hij een idealist (bestaat in onze mind als idee) en empirist (alles wat ik ken wordt in de ervaring gegeven). Dat ik de primaire en secundaire kwaliteiten niet los van elkaar kan zien bestaan ze als geheel in de mind. Hoe lost Berkeley het probleem op dat dingen wel bestaan, ook als ze niet waargenomen worden? En vind je dit een overtuigende oplossing? Waarom wel of niet? = Omdat God er altijd is om waar te nemen. Van wanneer tot wanneer leefde David Hume? = Van 1711 tot 1776. Vertel wat ver Hume. = Geen academische filosoof. Schreef op zijn 28e belangrijk werk, maar dat werd nog niet opgepakt. Hij ging al in de richting van Kant. Nam Berkeley te radicaal waardoor begrippen als oorzakelijkheid en substantie bijna helemaal verdwenen en het leidde tot scepticisme. Hij was een empirist. Bestaat er überhaupt wel iets? Wat is Hume’s project? = Kentheoretisch, maar ook breder. Hij wilde het experiment uitvoeren op mensen. De Newton voor de menswetenschappen zijn. Maakbaarheidideaal: het idee dat je de natuur kunt veranderen en niet alleen kunt begrijpen. Hij heeft kritiek op metafysica, omdat we antwoorden op die vragen toch niet kunnen weten. Hij is geïnteresseerd in de grondslag en grenzen van het menselijk kennen, wat we wel en niet kunnen weten. Wat zijn impressions volgens Hume? = Zintuiglijk en passies. Daaruit volgens de ideeën. Die kunnen simpel en complex zijn. Via zintuigen krijgen we indrukken en dat zijn simpele ideeën. Die ideeën kunnen we analyseren met het verstand en dan krijgen we complexere ideeën. Complexe ideeën zijn ook gecombineerde ideeën, bijv. vorm, geur, kleur, etc. combineren. Wat zijn de wetten van associatie volgens Hume? = Resemblance, Contiguïteit: naast of na elkaar. Oorzakelijkheid: De stift lift ligt op de grond omdat ik hem heb laten vallen. Hoe kunnen we volgens Hume dan weten of complexe ideeën waar zijn? = We moeten de een ideeëntest doen. Het wordt ook wel het verificatiecriterium genoemd. We moeten ideeën kunnen terugbrengen naar een indruk. Wat is Hume’s vork? = Relations of ideas Wiskundige en logische oordelen als “Alle vrijgezellen zijn ongehuwd”. Intuïtief zeker of bewijsbaar, noodzakelijk, niet-informatief. Matters of fact Empirische feiten als “De zon schijnt vandaag.” Waarschijnlijk, informatief. Wat zijn matters of fact bij Leibniz en bij Kant? = Bij Leibniz is het voor God zeker waar, maar weten wij het niet. Kant noemt het a postriori. Welke problemen zijn er met matters of fact bij Hume? = De toekomst dat de zon morgen opkomt. Bestaan buitenwereld, een ik/zelf, metafysische objecten, zoals het Goede en God. Deze feiten zijn noch logisch en noch empirisch. Waarom is causaliteit volgens Hume een probleem bij empiristen? = Omdat het bestaat uit 1. Continguïteit: (naast/ na elkaar). 2. Temporele prioriteit (‘Het gaat vooraf aan de ander’). A gaat voor B (Continguïteit zegt niet wie er eerst is). 3. Noodzakelijke connectie. Punt drie is een probleem, omdat je die connectie nooit kunt waarnemen. Causaliteit wordt hierdoor van een objectieve relatie tussen dingen een subjectieve relatievorming. Er komt een irrationeel en subjectief beeld in de wetenschap. Dat wordt belangrijk. Wat is het inductieprobleem? = Het principe van inductie berust op het psychologische beginsel van custom of habit. Waar leidt consequent empirisme naar? = Scepticisme. Waarom is het bij Hobbes gematigd scepticisme? = Omdat hij de notie van waarschijnlijkheid weer terug wil. Waarschijnlijkheden zijn ook belangrijk om te weten. Met welk argument verwerpt Hume de substanties van Descartes? = Er is geen materiële en ook geen denkende substantie. In emoties en passie is nooit een idee van ons Zelf als denkend ding gevonden. Hoe kunnen we het überhaupt kennen als het buiten onze ideeën bestaat? Het kan niet, want we hebben er geen toegang toe. Hoe kunnen we zeggen dat daar de oorzaak van de ideeën is, als we niet eens een goed beeld hebben van oorzakelijkheid? Wat is Hume’s kritiek op Berkeley? = Hoe kunnen we weten dat er een God is als we hem niet kunnen waarnemen? Hoe kom je bij de vraag bij Hume: ‘Bestaat er überhaupt wel iets?’= Het enige wat we weten is dat er zich waarnemingen aan ons voordoen, maar we weten niet waar ze vandaan komen, hoe en waarom.
Ingezonden op 26-03-2017 - 1141x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!