Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
periode 1 leren Biologiepagina
› 2 dna
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
periode 1 leren Biologiepagina
2 dna
Jaar 5 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Adenine= een stikstofbase Allel= 1 van de genen van een genenpaar / variant van een gen Aminozuur= organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de synthese van eiwitten Basenparing= de stikstofbasen van de beide nucleotidenketens zijn twee aan twee met elkaar verbonden. (A met T, en C met G) cDNA= complementair DNA of copyDNA centromeer= deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn. Bij de kerndeling hecht aan het centromeer de spoeldraad vast chromatide= Eén van de twee helften van een chromosoom, die bij het centromeer aan elkaar verbonden zijn. In de vroegste stadia van de celdeling zijn de chromatiden als overlangse helften van een chromosoom te zien chromosoom= structuur, die in lineaire volgorde genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten en zijn te zien tijdens mitose en meiose codon= groep van drie nucelotidebasen (triplet), die codeert voor een bepaald aminozuur in een eiwit cytosine= een stikstofbase desoxyribose= een suiker met 5 C-atomen per molecuul, bestanddeel van DNA DNA= desoxyribonucleïnezuur, een keten (molecuul) opgebouwd uit nucleotiden, die bestaan uit een suiker (desoxyribose) een stikstofbase en een fosfaatgroep DNA-polymerase= enzym dat langs de enkelvoudige nucleotideketens schuift tijdens de DNA-replicatie en er voor zorgt dat er DNA dubbelstrengen ontstaan DNA-replicatie= het kopieren van het DNA, waarna een chromosoom bestaat uit twee chromatiden die vastzitten met een centromeer DNA-sequentie= volgorde van de vier bouwstenen waaruit DNA is opgebouwd Eiwit= proteïne of eiwit is een stof waarvan elk molecuul is opgebouwd uit veel aminozuur-eenheden Epigenetica= de studie van wijzigingen in de genexpressie zonder dat er wijzigingen in de dna-sequentie plaats vinden epigenetische factoren= invloeden die de werking van genen beinvloeden, zoals stress, voeding en drugs eukaryoot= bij dit organisme ligt het DNA in de celkern (cel bevat organellen) gen= een gedeelte van het chromosoom met gecodeerde informatie voor één erfelijke eigenschap. Een gen bevat de informatie voor een polypeptide (eiwit), dat gewoonlijk een essentiële rol speelt bij het tot stand komen van het fenotype genetische modificatie= veranderen van het DNA van een bepaald organisme, bijv. het overbrengen van DNA van het ene organisme naar het andere. Genexpressie= het tot uiting komen van een gen Genoom= de volledige set genen vane en organisme inclusief niet-coderend DNA Genoommutatie= mutaties waarbij het aantal chromosomen in een cel veranderd is Genregulatie= het aan of uitzetten van een gen Ggo= genetisch gemodificeerd organisme Guanine= een stikstofbase Helixstructuur= de molecuulstructuur van het DNA, dat uit een dubbelspiraal bestaat en RNA dat uit een enkelspiraal bestaat. Een helix is een spiraalvorm waarbij elk punt dezelfde afstand heeft tot de centrale as junk-DNA= niet-coderend DNA. De naam voor stukken DNA in het genoom die geen bekende functie hebben. Ongeveer 95 % van het menselijk genoom wordt beschouwd als "junk-DNA" karyogram= een chromosomenportret metastase= uitzaaiing van tumoren naar andere lichaamsdelen mitochondriaal DNA (mtDNA)= klein ringvormig DNA in de mitochondrien, wat alleen via de eicel aan een volgende generatie wordt doorgegeven mitose= kerndeling waardoor twee kernen ontstaan die hetzelfde genotype hebben als de oorspronkelijke kern mutatie= verandering in de volgorde van het DNA of RNA niet-coderend DNA= het junk-DNA. De naam voor stukken DNA in het genoom die geen bekende functie hebben. Ongeveer 95 % van het menselijk genoom wordt beschouwd als "junk-DNA" nucleïnezuur= een stof, waarvan elk molecuul bestaat uit één of twee strengen nucelotiden, die samen één of twee polynucleotideketens vormen. Nucleïnezuur komt voor in DNA (twee ketens) en RNA (één keten) nucleotide= bestanddeel van nucleïnezuren. Een nucleotidemolecuul bestaat uit een monosacharide, een organische base en een fosfaatgroep oncogen= een oncogen ontstaat na mutaties uit een proto-oncogen. Een oncogen zet een cel aan tot abnormaal snel groeien en delen plasmide= korte stukjes circulair DNA in sommige prokayoten proto-oncogen= coderen voor eiwitten die de celgroei en celdigfferentiatie stimuleren. Door een mutatie kan een proto-oncogen veranderen in een oncogen puntmutatie= een verandering in 1 nucleotidepaar recombinant-DNA-techniek= techniek waarbij delen van het DNA van verschillende organismen bij elkaar gebracht worden regulatorgen= genen die regelen dat de juiste genen op de juiste momenten tot expressie komen repressor= is een DNA- of RNA-bindend eiwit dat de expressie van een of meerdere genen verhindert door te binden op de operator. Een DNA-bindende repressor blokkeert het aanhechten van RNA-polymerase aan de promotor, waardoor het aanmaken van mRNA (de transcriptie van het gen) verhinderd wordt ribose= een suiker dat in RNA zit i.p.v. de desoxyribose in DNA ribosoom= bolvormig organel dat een belangrijke rol speelt bij de eiwitsynthese. Ribosomen zijn veelal gelegen op de membranen van het endoplasmatisch reticulum. RNA= ribonucleïnezuur, nucleïnezuur dat ribose als sacharide en de basen uracil, adenine, guanine en cytosine bevat. RNA bestaat uit een enkele streng nucleotiden SRY-gen= gen op het Y-chromosoom, stuurt de ontwikkeling van een embryo tot een man Startcodon= codon (AUG) waarmee het af te lezen deel van het mRNA-molecuul begint Stikstofbase= een van de vijf basen in DNA of RNA, Thymine, Adenine, Cytosine, Guanine en Uracil Stopcodon= codon of triplet in mRNA dat niet codeert voor een aminozuur, maar het einde aangeeft van de eiwitsynthese. Structuurgenen= genen die de info bevatten voor de eiwitsynthese in ribosomen Thymine= een stikstofbase Transgeen= een transgeen organisme is een organisme dat een vreemd gen (een transgen) in zijn erfelijk materiaal draagt Tumorsuppressorgen= gen dat info bevat voor een eiwit, die er voor zorgt dat een cel met te veel of onherstelbare DNA-schade overgaat tot celdood Uracil= in plaats van thymine bevat een RNA-nucleotide de stikstofbase uracil (U) Virus= molecuul DNA of RNA, omgeven door een capside, een eiwitmantel, met bij sommige typen daaromheen een envelop. Virussen hebben geen eigen stofwisseling
Ingezonden op 27-03-2017 - 558x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!