Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Examenidioom Duits IC
› 0 1 t/m 5
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Examenidioom Duits IC
0 1 t/m 5
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
die Beziehung = de relatie verführerisch = verleidelijk der Antrag = het aanzoek anständig = fatsoenlijk die Ehe = het huwelijk der Nachwuchs = de kinderen die Zuwendung = de aandacht das Verhaltensmuster = het gedragspatroon vernachlässigen = verwaarlozen der Unterhalt = de alimentatie die Verwandtschaft = de familie die Familie = het gezin die Angehörigen = de familieleden der Familienstand = de burgerlijke staat buhlen um = dingen naar die Vorfahren = de voorouders die Nachkommen = de nakomelingen die Herkunft = de afkomst das Alter = de leeftijd die Rente = het pensioen das Benehmens = het gedrag das Verhalten = het gedrag üble Nachrede = smaad der Tratsch = het geroddel Misstrauen = het wantrouwen seichtes Geplauder = oppervlakkig geklets zumutbar = billijk der Ruch = de slechte naam sich zieren = aarzelen uit schaamte der Ruf = de goede naam Berücksichtigen = rekening houden met Rücksicht nehmen auf = rekening houden met vernetzt = in een netwerk verbonden Ausländerquote = percentage buitenlanders die Gleichberechtigung = de emancipatie das Gemeinwohl = het algemeen welzijn der Alltag = het alledaagse leven bescheren = schenken die Bescherung = pakjesavond sittlich = zedelijk moralisch = moreel das Schicksal = het lot Los = hoofdprijs Lotto heiraten = trouwen die Hochzeit = de bruiloft die Trennung = de scheiding die Scheidung = de scheiding die Clique = de vriendengroep die Siedlung = de wijk obdachloos = dakloos duzen = tutoyeren siezen = aanspreken met u der Gefallen = de gunst Er findet keinen Gefallen daran = Hij vindt het niet leuk Es hat mich gefreut = Ik vond het leuk die Leidenschaft = de hartstocht die Eifersucht = de jaloezie die Anforderung = de eis der Anspruch = de eis die Herausforderung = de uitdaging fördern = stimuleren anspruchsvoll = veeleisend anspruchslos = het stelt niet veel voor aufgeschlossen = open beziechnend = kenmerkend gleichgültig = onverschillig begeistert = enthousiast die Binsenwahrheit = de waarheid als een koe die Ausbildung = de opleiding die Bildung = de ontwikkeling betreuen = zorgen voor die Erziehung = de opvoeding der Alleinerzieher = de alleenstaande ouder die Veranlagung = de aanleg, het talent der Kindergarten = de kleuterschool die Klassenarbeit = het proefwerk der Aufsatz = het opstel der Fehler = de fout die Zensur = het cijfer das Zeugnis = het rapport buchstäblich = letterlijk die Bedeutung = de betekenis abschreiben = overschrijven die Nachhilfe = de bijles das Klassenzimmer = het klaslokaal die Tafel = het bord der Hausmeister = de conciërge die Vorlesung = het college das Stipendium = de studiebeurs Er studiert Jura = hij studeert rechten Chemie und Physik = scheikunde en natuurkunde Heute haben wir Sport = vandaag hebben we gym Gesellschaftslehre = maatschappijleer Wirtschaftslehre = economie die freie Stunde = het tussenuur das Lehrerkollegium = het lerarenkorps der zweite Bildungsweg = het volwassenonderwijs die Kindertagesstätte = het kinderdagverblijf der Hort = de crèche die Erzieherin = de kleuterleidster die Grundschule = de basisschool die Ganztagsschule = de school met smorgens en smiddags les die Sonderschule = de school voor speciaalonderwijs Die Gesamtschule ist eine Kombination vond Hauptschule, Realschule und Gymnasium = De middenschool is een combi van mavo, havo en vwo Hauptschule = mavo Realschule = havo Gymnasium = vwo unterrichten = onderwijzen die stunde = het lesuur die Lehrerkonferenz = de lerarenvergadering die Muttersprache = de moedertaal die Fähigkeit = de capaciteit leisten = presteren die Leistung = de prestatie schwänzen = spijbelen schummeln = bedriegen spicken = spieken der Austausch = de uitwisseling das Abitur = het vwo-diploma der Abiturient = de eindexamenkandidaat der Azubi, der Auszubildende = de leerling, de stagair der Lehrling = de leerling die een beroep leert der Schüler = de scholier lehren = onderwijzen die Germanistik = Duitse taal en letterkunde das Semester = het semester das Seminar = het werkcollege die Studienberatung = de studieadvisering, de studiebegeleiding aufgeklärt = voorgelicht die Studie = het onderzoek Die Impfung = de inenting (Das Baby) stillen = borstvoeding geven Lebensfähig = levensvatbaar Die Fehlgeburt = de miskraam Die Vorbeugung = de preventie Die Früherkennung = de vroege diagnose Zimperlich = kleinzerig Die Strapazen = de zware lichamelijke inspanning Seelisch = psychisch geistig = geestelijk psychisch = psychisch Schonen = ontzien Die Verspannung = de verkramping Die Überanstrengung = de overspannenheid Die Essstörung = de eetstoornis Die Ernährung = de voeding Die Verdauung = de spijsvertering Straffen = spannen Der Gesundheit abträglich = schadelijk voor de gezondheid Anfällig gegen = vatbaar voor Das Gedächtnis = het geheugen Das Blutgerinnsel = de bloedprop Das Blutgefäß = het bloedvat Herz und Kreislaufbeschwerden = klachten aan het hart en bloedsomloop Der Krankheitserreger = de ziekteverwekker Der Albtraum = de nachtmerrie Der Nerv, die Nerven = de zenuw, de zenuwen Den Verletzung erliegen = aan zijn verwondingen bezwijken Die Schmerzen lindern = de pijn verzachten Sich der Sonne aussetzen = zich aan de zon blootstellen Der Krüppel = de invalide Verstümmeln = verminken Der Behinderte, behindert = de gehandicapte, gehandicapt Der Hausforderer = de uitdager Das Regelwerk = het reglement Der Sportverband = de sportbond Völlig erschöpft = volledig uitgeput Die Ausdauer = de conditie Der Anpfiff = het beginsignaal Der Ausgleich = de gelijkmaker Das Foul = de overtreding Das Schlußlicht = de laatste in de ranglijst Den Artz verständigen = de dokter waarschuwen Ein Termin beim Zahnarzt = een afspraak bij de tandarts Erleichtert, die Erleichterung = opgelucht, de opluchting Jemandem Aufschub gewähren = aan iemand uitstel geven Jemandem etwas übelnehmen = iemand iets kwalijk nemen Körperlich, der Körper = lichamelijk, het lichaam Spritzen = spuiten Sich erbrechen = braken 10 Pfund abnehmen = 5 kilo afvallen Der Krebs = de kanker Süchtig = verslaafd Die Drogen = de drugs Einen Kranken pflegen = een zieke verzorgen Die Verletzung = de blessure, de verwonding Das Gelenk = het gewricht Der Muskel = de spier Sich beteiligen an, teilnehmen an = deelnemen aan Die Mannschaft, die Elf = de ploeg, het elftal Das Mitglied des Vereins = het lid van de vereneging Der Sieger, der Gewinner = de winnaar Der Sieg = de overwinning Das Unentschieden = het gelijkspel Der Heimsieg = de thuisoverwinning Der Auswärtssieg = de uitoverwinning Der Meister = de kampioen Der Absteiger = de degradant Die Tabelle = de stand, de ranglijst Das Siegtor = het winnende doelpunt Empfinden = voelen, ervaren Besondere Gefühle hegen = bijzondere gevoelens koesteren Die Kälte spüren = de kou voelen Die Ehrfurcht = de eerbied Die Begeisterung = het enthousiasme Der Zauber = de betovering, de bekoring Sich hingeben = zich overgeven aan Das Bedürfnis = de behoefte Die Heimat = het thuis, het vaderland Die Sehnsucht = het verlangen Sich sehnen nach = hevig verlangen naar Das ersehnte Glücksgefühl = het langverwachte geluksgevoel Sich heimisch fühlen = zich thuis voelen Trübsinnig = neerslachtig Irritieren = in verwarring brengen Das Foto irritiert = de foto is verwarrend Schickanieren = pesten, treiteren Der Unfug = het kattenkwaad, de flauwekul Die Laune = het humeur Schmeicheln = vleien Er schmeichelt mir mit seinen lobenden Worten = Hij vleit mij met zijn lovende woorden Schwärmen für = overdreven bewondering voor, dwepen met Erschüttert = geschokt Das kann mich nicht erschüttern = Daarvan ben ik niet geschokt Die Verzweiflung = de wanhoop, de vertwijfeling Der Ärger = het gedoe, de narigheid Schüren = aanwakkeren Die gutgemeinte Worte schürten ihre Feindschaft nur = De goedbedoelde woorden wakkerden hun vijandschap alleen maar aan Verharmlosen = bagatelliseren, kleineren Harmlos = onschuldig meines Erachtens = volgens mijn mening meiner Meinung nach = volgens mijn mening meiner Ansicht nach = volgens mijn mening Ahnen = vermoeden Ahnungslos = niets vermoedend Das Bedauern = de spijt Wir bedauern es sehr = Wij betreuren zeer dat Verkraften = aankunnen Kannst du das verkraften = Kun jij dat aan Verpönt = verboden Nachvollziehbar = te volgen, te begrijpen Kursieren = circuleren Erläutern = verklaren, toelichten Bezeichnen = aanduiden, aangeven Er bezeichnet diese Stadt als seine neue Heimat = Hij geeft aan dat deze stad zijn nieuwe thuis is Der Brauch, die Bräuche = het gebruik, de gewoontes Vorrangig = belangrijkst Das ist mein vorrangiges Ziel = dat is mijn belangrijkste doel Das Einvernehmen = de goedkeuring, de overeenstemming Sie trennten sich in beiderseitigem Einvernehmen = ze gingen uit elkaar met wederzijdse goedkeuring Der Vorzug = de voorkeur Bevorzugen = de voorkeur geven aan Der Befürworter = de voorstander Der Widerwille = de weerzin Die Schlussfolgerung = de conclusie Der Schluss = de conclusie Die Folgerung = de conclusie Die Aufmerksamkeit = de aandacht Betrachten = beschouwen Schätzen = waarderen Befürchten = vrezen bereuen = spijt hebben van Die Enttäuschung = de teleurstelling Die Empörung = de verontwaardiging Die Aufregung = de opwinding Spinnen = onzin vertellen, gek zijn Der spinnt doch = Die is toch gek, die praat toch onzin Der Witz = de grap Erstaunlich = verbazingwekkend Staunen, erstaunt = verbaasd zijn, verbaasd Die Entscheidung = de beslissing Die Versuchung = de verleiding Die Verführung = de verleiding Mein herzliches Beileid = gecondoleerd Das tut mir aber Leid für dich = Wat erg voor je Herzlichen Dank für ihre Anteilnahme = Hartelijk bedankt voor uw medeleven Das ist nett von dir = Dat is aardig van je Vielen Dank für deine Hilfe = Bedankt voor je hulp Der Vorwurf = het verwijt Das kannst du mir nicht vorwerfen = Daar kun jij mij niet van verwijten der Rahmen = het kader die Lage = de ligging, de situatie die Lücke = het gat die Marktlücke = het gat in de markt die Reihenfolge = de volgorde die hiesigen Zeitungen = de kranten van hier mancherorts = op verschillende plaatsen der Ort = het dorp örtlich = plaatselijk Jeglicher Missbrauch ist zu unterlassen = ieder mogelijk misbruik is verboden nahezu vier Stunden = nagenoeg, zo goed als 4 uur oft, öfter, öfters = veelvuldig, vaak, vaker häufig = veelvuldig sich häufen = zich opstapelen ein Haufen Geld = een hoop geld erheblich = aanzienlijk zusätzliche Kosten = bijkomende kosten ausserordentlich = buitengewoon, uitzonderlijk völlig, völlstandig = volledig komplett = compleet erschöpft = uitgeput unerschöpflich = onuitputtelijk das Ausmass = de omvang, de afmeting umfassend = omvangrijk die Gegenwart = de tegenwoordige tijd, het heden die Vergangenheit = het verleden derzeit = momenteel zeitgenössische Dichter = dichters uit dezelfde tijd bisweilen, zuwielen, manchmal = soms unterdessen, indessen, inzwischen = intussen gelegentlich = bij gelegenheid allmählich = langzamerhand schlagartig = plotseling über Nacht = van de ene dag op de andere sofort = meteen unverzüglich = onmiddelijk seit jeher = van oudsher seit eh und jeh = altijd al ständig = continu stetig = constant dauernd = aldoor, voortdurend seither = sindsdien von vornherein = van tevoren im voraus = bij voorbaat demnächst, in Kurze = binnenkort daraufhin = vervolgens kurzerhand = kortweg die Frist = de termijn, de duur langfristig = op de lange duur kurzfristig = op de korte duur das Vorjahr = het vorig jaar das Frühjahr, der Fruühling = het voorjaar, de lente vorhersehbar, absehbar = te voorzien in diesem Bereich = op dit gebied entfernen = verwijderen die Entfernung = de verwijdering, de afstand die Menge = de hoeveelheid (aus)reichen = genoeg zijn Es reicht mir. = Ik heb er genoeg van. der Reise, der Hühne, der Recke = de reus riesig = reusachtig irgendwann = ooit irgendwer = iemand irgendwo = ergens irgendwas = iets irgends = ergens das Jahrhundert = de eeuw das Jarhzehnt = het decenium das Mittelalter = de middeleeuwen mittelalterlich = middeleeuws rechtzeitig, zeitig = op tijd die Eile = de haast sich beeilen = zich haasten kürzlich, von Kurzem = onlangs ehemaliger, vormaliger = voormalig damaliger = toenmalige damals = toentertijd, vroeger Jemandem etwas übelnehmen, verübeln = iemand iets kwalijk nemen Das ist mir sehr unangenehm. = Dat vind ik vervelend. Halte dich and die Abmachung! = Hou je aan de afspraak! Du hättest mich wenigsten anrufen können! = Je had me op zijn minst op kunnen bellen! Verzeihung, Entschuldigung = sorry Ich konnte wirklich nichts dafür. = Ik kon er echt niets aan doen. Wie hat es dir gefallen, mir gefällt sowas nicht. = Hoe vond je het, ik vind zoiets maar niks.
Ingezonden op 29-03-2017 - 384x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
05-04-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!