Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Grandes Lignes, deel 1

123 Alle Vocabulaire's FR --› NL Ch. 1, 2 & 3

Jaar 2 (Gymnasium)

le soleil=de zon
le temps=het weer, de tijd
l'ambiance=de sfeer
il y a=er is, er zijn
là-bas=daar, daarginds
faire du camping=kamperen
louer=huren
nager=zwemmen
jouer=spelen
visiter la ville=de stad bezoeken
(à) l'étranger=(in) het buitenland
rester=blijven, verblijven
passer=doorbrengen
l'Espagne=Spanje
la France=Frankrijk
souvent=vaak
combien de temps=hoelang
quelques=een paar, enkele
après=na, daarna
les vacances=de vakantie
pourquoi=waarom
mais=maar
beaucoup (de)=veel
surtout=vooral
dans=in
l'été=de zomer
l'hiver=de winter
il fait beau=het is mooi weer
il fait chaud=het is warm weer
il fait froid=het is koud weer
adorer=dol zijn op
aimer=leuk vinden
rencontrer=ontmoeten
le soir=de avond
la Suisse=Zwitserland
l'Allemagne=Duitsland
le nord=het noorden
l'est=het oosten
le sud=het zuiden
l'ouest=het westen
le paysage=het landschap
la montagne=de berg
le désert=de woestijn
la mer=de zee
la plage=het strand
la destination=de bestemming
avoir besoin de=nodig hebben
partir en vacances=op vakantie gaan
l'Angleterre=Engeland
les Pays-Bas=Nederland
le mois=de maand
prochain, prochaine=volgende
il y a (+tijd)=(tijd) geleden
les projects de vacances=de vakantieplannen
chouette=leuk
les gens=de mensen
la langue=de taal
parler=praten, spreken
un peu (de)=een beetje
moins (de)=minder
le monde entier=de hele wereld
le pays=het land
la capitale=de hoofdstad
la région=de regio
l'habitant(e)=de inwoner, de inwoonster
l'île=het eiland
environ=ongeveer
encore=nog,nog steeds
dommage=jammer
francophone=Franstalig
commencer=beginnen
continuer=doorgaan
trouver=vinden
gagner=winnen
s'appeler=heten
le Canada=Canada
la Belgique=België
l'Europe=Europa
l'Algérie=Algerije
l'Amérique du Nord=Noord-Amerika
le séjour=het verblijf, de vakantie
l'arrivée=de aankomst
l'accueil=de ontvangst
la saison=het seizoen
le voyage=de reis
la soirée=de avond
ici=hier
vivre=(be)leven
facile=makkelijk
difficile=moeilijk
le printemps=de lente
l'automne=de herfst
les bagages=de bagage
l'aéroport=het vliegveld
le passeport=het paspoort
aider=helpen
apporter=meebrengen
accompagner=meegaan met
faire une randonnée=wandelen
faire les magasins=winkelen
rester en forme=fit blijven
mauvais pour la santé=ongezond
bon pour la santé=gezond
important(e)=belangrijk
faire du sport=sporten
avoir faim=honger hebben
boire=drinken
l'eau=het water
le légume=de groente
le fruit=het fruit
seulement=alleen maar
parce que=omdat
le conseil=het advies
la chose=het ding
le truc=het ding
discuter de=praten over
il faut=je moet, het is nodig
le cours=de les
l'élève=de leerling(e)
la fois=de keer
fatigué(e)=moe, vermoeid
dormir=slapen
malade=ziek
le bon exemple=het goede voorbeeld
le médecin=de (huis)arts
bouger=bewegen
jouer à la console=gamen
s'entraîner=trainen
arrêter=stoppen
bonne chance=veel succes
combien=hoeveel
au moins=minstens
le problème=het probleem
mieux=beter
vite=snel
(à) minuit=(om) 12 uur 's nachts
le réveil=de wekker
sonner=afgaan (van een bel)
le lendemain=de volgende dag
simple=eenvoudig
demain=morgen
en ce moment=op dit moment, nu
à bientôt=tot gauw
pendant=tijdens, gedurende
ça tombe bien=dat komt goed uit
désolé(e)=sorry, het spijt me
penser=denken
donc=dus
quelque chose=iets
quelqu'un=iemand
la cheville=de enkel
le pied=de voet
sauver=redden
grâce à=dankzij
ça fait mal=dat doet zeer
derrière=achter
rien=niets
oublier=vergeten
avoir envie de=zin hebben om te
savoir=weten, (aan)geleerd hebben
la tête=het hoofd
l'oreille=het oor
l'œil, les yeux=het oog, de ogen
le nez=de neus
la bouche=de mond
la gorge=de keel
l'épaule=de schouder
le dos=de rug
la main=de hand
le doigt=de vinger
le ventre=de buik
la jambe=het been
le bras=de arm
rester au lit=in bed blijven
avoir mal (à la/au/aux)=pijn hebben (in/aan)
le rendez-vous=de afspraak
l'hôpital=het ziekenhuis
le médicament=het medicijn
de la fièvre=koorts
la maladie=de ziekte
le corps=het lichaam
l'homme=de man, de mens
fonctionner=werken, functioneren
le chien=de hond
le chat=de kat
la distance=de afstand
jusqu'à=tot
voir=zien
la nuit=de nacht, 's nachts
la différence=het verschil
la vitesse=de snelheid
le cœur=het hart
le cerveau=de hersenen
survivre=overleven
rapide=snel
sans=zonder
si=als, indien
la plupart=de meeste
par contre=daarentegen
car=want
le spectacle=de voorstelling
assister à=bijwonen
chanter=zingen
la chanson=het liedje
la voix=de stem
tu as vu=jij hebt gezien
tu connais=jij kent
la rencontre=de ontmoeting
comment=hoe
trop (de)=te, te veel
l'origine=de oorsprong
la nouvelle=het nieuwtje
toute l'année=het hele jaar
dernier, dernière=laatste, vorige
pas mal=niet slecht
donner=geven
remplir=invullen
allô=hallo (aan de telefoon)
l'enfance=de kindertijd
grandir=opgroeien
le lycée=de middelbare school (bovenbouw)
les parents=de ouders
le père=de vader
décider=beslissen
dire=zeggen
préparer=voorbereiden
rêver=dromen
vrai(e)=echt, werkelijk
le départ=het vertrek
suivre des cours=lessen volgen
jouer de la guitare=gitaar spelen
la note=het cijfer
ensemble=samen
avant=vroeger, voor (in tijd)
d'où=waar vandaan
sauf=behalve
d'abord=eerst
puis=daarna
choisir=kiezen
chercher=zoeken
proposer=voorstellen
réfléchir=nadenken
tu veux dire=je bedoelt
plein de=volop, veel
au travail=aan het werk
tout à fait=helemaal
compter sur=rekenen op
apprendre=leren
l'émission=de uitzending
drôle=grappig
rigoler=lol maken
tout le monde=iedereen
demander (à)=vragen (aan)
organiser=organiseren
habiter=wonen
se promener=wandelen
entre=tussen
même=zelfs, zelfde
aujourd'hui=vandaag
ouvrir=openen
la journée=de dag
l'ouverture=de opening
le magazine=het tijdschrift
le reporter=de reporter
interviewer=interviewen
le joueur=de speler
l'équipe=het team, de ploeg
le/la jeune=de jongere
expliquer (à)=uitleggen (aan)
la visite=het bezoek
nouveau, nouvelle=nieuw(e)
le chanteur, la chanteuse=de zanger, de zangeres
l'acteur, l'actrice=de acteur, de actrice
depuis longtemps=sinds heel lang
tiens=alsjeblieft, hier is ...
bonne chance=succes
le concours=de wedstrijd
participer=meedoen
découvrir=ontdekken
acheter=kopen
essayer=proberen, passen
le billet=het ticket
la vie=het leven
tu lis=jij leest
la star=de ster
télécharger=downloaden
marcher=lopen
tout=alle
la limite=de grens
s'inscrire=zich inschrijven
compter=tellen
le message=het bericht
bref=kortom
incroyable=ongelooflijk
devant=voor (plaats)
immédiatement=meteen

Ingezonden op 31-03-2017 - 1437x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Waarschijnlijk is er iets misgegaan, dus het kan zijn dat 0-4 vragen niet bij de oefening zitten.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Grandes Lignes, deel 1

123 Alle Vocabulaire's FR --› NL Ch. 1, 2 & 3