Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
PassieTaaldorp
› 0 Frans
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via WRTS. Klik op 'Overhoren'
PassieTaaldorp
0 Frans
Jaar 3
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
le village de langue = het taaldorp l'hôtel = het hotel le restaurant = het restaurant le docteur = de dokter le camping = de camping Bonjour madame. = Goedendag mevrouw. Bonsoir monsieur. = Goedenavond meneer. Au revoir, mademoiselle. = Tot ziens, jongedame. Bonne journée! = Prettige dag!; Fijne dag! Merci beaucoup. = Hartelijk dank.; Veel dank. De rien. = Geen dank. Je vous en prie. = Graag gedaan. Pardon madame. = Pardon mevrouw. Excusez-moi, monsieur. = Excuses, meneer.; Neemt u mij niet kwalijk, meneer.; Sorry, meneer. Voilá. = Alstublieft. {bij geven} Je voudrais quelque chose. = Ik zou graag iets willen. J'aimerais quelque chose. = Ik zou graag iets willen.; Ik zou graag ergens van houden. J'ai envie de quelque chose. = Ik heb ergens zin in. J'aime quelque chose. = Ik houd van iets. Je n'aime pas quelque chose. = Ik houd niet van iets.; Ik houd ergens niet van. Je préfère quelque chose. = Ik heb liever iets. J'adore quelque chose. = Ik ben dol op iets. Je m'appelle Klaas. = Ik heet Klaas. J'habite à Rotterdam. = Ik woon in Rotterdam. Mon numéro de téléphone est le +316 123 456 78. = Mijn telefoonnummer is +316 123 456 78. J'ai quatorze ans. = Ik ben veertien jaar. Je suis né le dix-neuf mai. = Ik ben geboren op negentien mei. {mannelijk} Je suis née le vingt septembre. = Ik ben geboren op twintig september. {vrouwelijk} Je suis Hollandais.; Je suis Neerlandais. = Ik ben Nederlands. {mannelijk} Je suis Hollandaise.; Je suis Neerlandaise. = Ik ben Nederlandse. {vrouwelijk} Voulez-vous répéter, s'il vous plaît? = Wilt u het herhalen, alstublieft? Voulez-vous parler plus lentement? = Wilt u langzamer praten? Voulez-vous parler plus fort? = Wilt u harder praten? Pardon, je n'ai pas compris. = Pardon, ik heb het niet begrepen.; Sorry, ik heb het niet begrepen. Qu'est-ce que ça veut dire? = Wat wil dat zeggen? Qu'est-ce que ça signifie? = Wat betekent dat? Je ne parle pas bien français. = Ik spreek niet goed Frans. Je parle un peu français. = Ik spreek een beetje Frans. Je ne connais pas le mot en français. = Ik ken het woord niet in het Frans. Qu'est-ce que vous me conseillez? = Wat raadt u me aan? Qu'est-ce que vous pensez? = Wat denkt u? Je trouve que c'est facile. = Ik vind het makkelijk. Je pense que c'est difficile. = Ik denk dat het moeilijk is. un = 1; één deux = 2; twee trois = 3; drie quatre = 4; vier cinq = 5; vijf six = 6; zes sept = 7; zeven huit = 8; acht neuf = 9; negen dix = 10; tien onze = 11; elf douze = 12; twaalf treize = 13; dertien quatorze = 14; veertien quinze = 15; vijftien seize = 16; zestien dix-sept = 17; zeventien dix-huit = 18; achttien dix-neuf = 19; negentien vingt = 20; twintig vingt et un = 21; eenentwintig vingt-deux = 22; tweeëntwintig trente = 30; dertig trente et un = 31; eenendertig trente-deux = 32; tweeëndertig quarante = 40; veertig quarante et un = 41; eenenveertig cinquante = 50; vijftig cinquante et un = 51; eenenvijftig soixante = 60; zestig soixante-dix = 70; zeventig soixante et onze = 71; eenenzeventig soixante-douze = 72; tweeënzeventig soixante-treize = 73; drieënzeventig soixante-quatorze = 74; vierenzeventig soixante-quinze = 75; vijfenzeventig soixante-seize = 76; zesenzeventig soixante-dix-sept = 77; zevenenzeventig quatre-vingts = 80; tachtig quatre-vingt-un = 81; eenentachtig quatre-vingt-dix = 90; negentig quatre-vingt-onze = 91; eenennegentig cent = 100; honderd mille = 1000; duizend lundi = maandag mardi = dinsdag mercredi = woensdag jeudi = donderdag vendredi = vrijdag samedi = zaterdag dimanche = zondag la semaine = de week janvier = januari février = februari mars = maart avril = april mai = mei juin = juni juillet = juli août = augustus septembre = september octobre = oktober novembre = november decembre = december la chambre simple = de eenpersoonskamer la chambre double = de tweepersoonskamer le lit = het bed la salle de bains = de badkamer la douche = de douche le petit-déjeuner = het ontbijt la toilette = het toilet l'ascenseur = de lift {mannelijk} le couloir = de gang le lavabo = de wastafel le réveil = de wekker réveiller = wakker maken; wakker worden la vue = het uitzicht compris; inclus = inbegrepen; inclusief {mannelijk} comprise; incluse = inbegrepen; inclusief {vrouwelijk} l'étage = de etage {mannelijk} le jour = de dag la nuit = de nacht Je cherche une chambre pour deux personnes. = Ik zoek een kamer voor twee personen.; Ik zoek een tweepersoonskamer. Je cherche une chambre double. = Ik zoek een kamer voor twee personen.; Ik zoek een tweepersoonskamer. Je cherche une chambre pour deux personnes avec toilette et douche. = Ik zoek een kamer voor twee personen met toilet en douche.; Ik zoek een tweepersoonskamer met toilet en douche. Je cherche une chambre double avec toilette et douche. = Ik zoek een kamer voor twee personen met toilet en douche.; Ik zoek een tweepersoonskamer met toilet en douche. Je cherche une chambre simple avec lavabo. = Ik zoek een kamer voor één persoon met wastafel.; Ik zoek een eenpersoonskamer met wastafel. Je voudrais réserver une chambre. = Ik wil graag een kamer reserveren.; Ik zou graag een kamer willen reserveren. Vous avez une chambre simple avec bain? = Heeft u een kamer voor één persoon met bad?; Heeft u een eenpersoonskamer met bad? Vous avez deux chambres pour quatre personnes avec toilette et bain? = Heeft u twee kamers voor vier personen met toilet en bad? Une chambre à deux lits. = Een kamer met twee bedden.; Één kamer met twee bedden. Une chambre calme, avec vue sur la mer. = Een rustige kamer, met uitzicht op de zee.; Een kalme kamer, met uitzicht op de zee. Il y a un ascenceur? = Is er een lift? Le petit-déjeuner est compris? = Is het ontbijt inbegrepen? Je voudrais prendre le petit-déjeuner à huit heures et demie. = Ik wil graag ontbijten om half negen.; Ik zou graag willen ontbijten om half negen. J'aimerais réserver pour quatre nuits, du huit au douze mai. = Ik wil graag reserveren voor vier nachten, van acht tot 12 mei. Il y a un cinéma dans le quartier? = Is er een bioscoop in de wijk? Il y a un problème. = Er is een probleem. le nom = de naam; de achternaam la carte = de kaart le menu = het menu le plat du jour = de dagschotel; het gerecht van de dag le repas = de maaltijd l'addition = de rekening {mannelijk} commander = bestellen l'entrée = het voorgerecht {vrouwelijk} le plat principal = het hoofdgerecht le dessert = het nagerecht; het toetje bon = goed; lekker délicieux = heerlijk froid = koud salé = zout sucré = zoet bien cuit = doorbakken {mannelijk} bien cuite = doorbakken {vrouwelijk} à point = goed gebakken medium = medium gebakken saignant = rauw; rood {mannelijk} saignante = rauw; rood {vrouwelijk} payer = betalen la carte bancaire = de pinpas; de bankpas la carte de crédit = de creditcard; de kredietkaart la monnaie = het kleingeld le prix = de prijs le pourboire = de fooi la cuisine = de keuken le choix = de keuze le serveur = de ober; de serveerder {mannelijk} la serveuse = de ober; de serveerster {vrouwelijk} près de = dichtbij la fenêtre = het raam; het venster la table = de tafel la boisson = het drankje la bière = het biertje; de bier le vin = de wijn le coca = de cola J'ai soif. = Ik heb dorst. J'ai faim. = Ik heb honger. avoir soif = dorst hebben avoir faim = honger hebben le sel = het zout le poivre = de peper la soupe = de soep les crudités = de rauwkost les pommes frites = de patat; de friet la viande = het vlees le poulet = de kip le poisson = de vis les escargots = de slakken les légumes = de groente la salade = de salade la glace = het ijs le fromage = de kaas la tarte = de taart le pain = het brood la corbeille = het mandje la bouteille = de fles la carafe d'eau = de karaf met water le verre = het glas la nappe = het tafellaken le couvert = het bestek la fourchette = de vork le couteau = het mes la cuillère = de lepel la petite cuillère = het lepeltje la serviette = het servet Nous sommes quatre. = Wij zijn met vier personen.; We zijn met vier personen. Nous sommes deux. = Wij zijn met twee personen.; We zijn met twee personen. J'ai réservé au nom de Dupont. = Ik heb gereserveerd op naam van Dupont. Vous avez une table pour deux personnes? = Heeft u een tafel voor twee personen? Je n'ai pas réservé. = Ik heb niet gereserveerd. Suivez-moi, s'il vous plaît. = Volgt u mij maar, alstublieft.; Volgt u mij, alstublieft. Je peux avoir la carte, s'il vous plaît? = Mag ik de kaart, alstublieft?; Mag ik de kaart hebben, alstublieft? Je voudrais commander. = Ik wil graag bestellen.; Ik zou graag willen bestellen. Qu'est-ce que vous me conseillez? = Wat raadt u mij aan?; Wat raadt u me aan? Quel est le plat du jour? = Wat is de dagschotel?; Wat is het gerecht van de dag? Je suis végétarien. = Ik ben vegetariër.; Ik ben vegetarisch. {mannelijk} Je suis végétarienne. = Ik ben vegetariër.; Ik ben vegetarisch. {vrouwelijk} Pour moi, la pizza végétarienne. = Voor mij, de vegetarische pizza. Comme desert je prends une glace. = Als toetje neem ik een ijsje.; Als toetje neem ik ijs.; Als nagerecht neem ik een ijsje.; Als nagerecht neem ik ijs. Ça coûte combien? = Hoeveel kost dat? Vous avez fini?; Vous avez terminé? = Bent u klaar? C'était délicieux. = Het was heerlijk. C'est très bon. = Het is erg lekker.; Het is erg goed. Ce n'est pas très bon. = Het is niet erg lekker.; Het is niet erg goed. J'ai très bien mangé. = Ik heb heerlijk gegeten.; Ik heb erg lekker gegeten.; Ik heb erg goed gegeten.; Ik heb heel lekker gegeten.; Ik heb heel goed gegeten. Pardon, il y a une erreur. = Pardon, er is een vergissing gemaakt.; Pardon, er is een fout.; Pardon, er is iets fout. Je n'ai pas de couvert. = Ik heb geen bestek. Excusez-moi, mais la soupe est froide. = Excuses, maar de soep is koud.; Het spijt me, maar de soep is koud. Oui, volontiers. = Ja, graag. L'addition, s'il vous plaît. = De rekening, graag.; De rekening, alstublieft. Ce n'est pas grave. = Het is niet erg. Vous avez raison. = U heeft gelijk. Vous avez tort. = U heeft ongelijk.; U heeft geen gelijk. Vous vous êtes trompé. = U heeft zich vergist.; U heeft u vergist. Je peux payer avec ma carte de crédit? = Kan ik betalen met mijn creditcard?; Kan ik betalen met mijn kredietkaard?; Kan met mijn creditcard betalen?; Kan ik met mijn kredietkaart betalen? Gardez la monnaie. = Houd het wisselgeld.; Houd het wisselgeld maar. C'est bien comme ça. = Het is goed zo. la tente = de tent la caravane = de caravan le campingcar = de camper la voiture = de auto garer = parkeren le parking = de parkeerplaats l'emplacement = de plaats {mannelijk} complet = vol l'ombre = de schaduw {vrouwelijk} le lac = het meer la mer = de zee la plage = het strand la piscine = het zwembad les toilettes = de toiletten le bloc sanitaire = het toiletblok le magasin du camping = de campingwinkel la supérette = de kleine supermarkt l'accueil = het ontvangst {mannelijk} la réception = de receptie l'embranchement électrique = de elektrische aansluiting {mannelijk} l'électricité = de elektriciteit {vrouwelijk} la location = de verhuur; de locatie la connexion wifi = de wifi l'animation = de animatie {vrouwelijk} la discothèque = de discotheek Vous avez un emplacement pour une petite tente? = Heeft u een plaats voor een kleine tent? Vous avez un emplacement pour une grande tente? = Heeft u een plaats voor een grote tent? J'ai réservé deux emplacements pour deux grandes tentes et une caravane. = Ik heb twee plaatsen gereserveerd voor twee grote tenten en een caravan. L'emplacement est à l'ombre? = Ligt de plaats in de schaduw?; Is de plaats in de schaduw? Je n'aime pas un emplacement à côté des toilettes. = Ik vind een plaats naast de toiletten niet prettig.; Ik houd niet van een plaats naast de toiletten. C'est pour sept nuits. = Het is voor zeven nachten. Il y a une piscine au camping? = Is er een zwembad op de camping? Le magasin du camping est ouvert à quelle heure? = Hoe laat is de campingwinkel open? Je cherche un emplacement au bord du lac. = Ik zoek een plaats aan het meer. Vous avez un plan du camping? = Heeft u een plattegrond van de camping? On peut garer la voiture à côté de la caravane? = Kunnen we de auto naast de caravan parkeren? Vous avez des jetons pour les douches? = Heeft u muntjes voor de douches? Ça coûte combien par personnen par nuit? = Hoeveel kost het per persoon per nacht? Les douches sont gratuites? = Zijn de douches gratis? Quelles activités il y a au camping? = Welke activiteiten zijn er op de camping? Il faut partir à quelle heure? = Hoe laat moeten we vertrekken? Quel temps fera-t-il demain? = Wat voor weer wordt het morgen?; Welk weer wordt het morgen? Nous avons besoin de l'électricité. = Wij hebben elektriciteit nodig.; We hebben elektriciteit nodig. Il y a une location de vélos? = Is er een fietsverhuur?; Is er een fietsenverhuur? le médecin = de dokter l'accident = het ongeluk {mannelijk} la consultation = de doktersafspraak; de afspraak met de dokter la pharmacie = de apotheek l'assurance = de verzekering {vrouwelijk} la note = de rekening l'ordonnance = het recept; de prognose {vrouwelijk} la boîte = de doos la moustique = de mug l'abeille = de bij {vrouwelijk} la guêpe = de wesp une moustique = een mug une abeille = een bij une guêpe = een wesp le coup de soleil = de zonnesteek un coup de soleil = een zonnesteek l'appétit = de smaak la grippe = de griep le rhume = de verkoudheid la fièvre = de koorts le remède = de remedie la fois = de keer tomber = vallen la radio = de röntgenfoto une radio = een röntgenfoto le médicament = het medicijn la pommade = de zalf une pommade = een zalf le bleu = de blauwe plek la pistelle = de tablet les pastilles = de tabletten le sparadrap = de pleister un sparadrap = een pleister la piqûre = de prik une piqûre = een prik malade = ziek le mal = de pijn casser = breken blesser = blesseren garder = blijven; bewaken attraper = oplopen brûler = verbranden prescrire = voorschrijven vomir = overgeven rester au lit = in bed blijven avoir mal au cœur = misselijk zijn l'estomac = de maag {mannelijk} examiner = onderzoeken le plâtre = het gips le corps = het lichaam le corps humain = het menselijk lichaam Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? = Kunt u mij helpen, alstublieft? Je voudrais quelque chose contre la grippe. = Ik wil graag iets tegen de griep.; Ik zou graag iets willent tegen de griep. Vous avez un remède contre la grippe? = Heeft u een remedie tegen de griep? Je ne me sens pas bien. = Ik voel me niet goed. Ça ne va pas bien. = Het gaat niet goed. Ça va mieux. = Het gaat beter. J'ai trente-huit de fièvre. = Ik heb achtendertig graden koorts. Je n'ai pas de fièvre. = Ik heb geen koorts. C'est grave? = Is het ernstig? J'ai peur. = Ik ben bang. Je suis malade. = Ik ben ziek. J'ai mal partout. = Ik heb overal pijn. Je suis blessé. = Ik ben gewond.; Ik ben geblesserd. Je me suis cassé la jambe. = Ik heb mijn been gebroken. Je suis tombé de l'escalier. = Ik ben van de trap gevallen. Je suis tombé en faisant du foot. = Ik ben gevallen tijdens het voetballen. J'ai eu un accident. = Ik heb een ongeluk gehad.; Ik heb een incident gehad. Je dois garder le lit? = Moet ik in bed blijven? Je prends ces médicaments combien de fois par jour?; Je dois prendre ces médicaments combien de fois par jour? = Hoeveel keer per dag moet ik deze medicijnen nemen?; Hoe vaak per dag moet ik deze medicijnen nemen? Vous avez une note pour mon assurance? = Heeft u een rekening voor mijn verzekering? C'est très urgent. = Het is erg dringend; Het is heel dringend.; Het is erg urgent.; Het is heel urgent. J'ai attrapé un rhume. = Ik heb een verkoudheid opgelopen. J'ai attrapé froid. = Ik heb kou gevat. J'ai attrapé un coup de soleil. = Ik ben verbrand.; Ik heb een zonnesteek opgelopen. Je n'ai plus d'appétit. = Ik heb geen eetlust meer.; Ik heb niet meer eetlust. J'ai du mal à dormir. = Ik heb moeite met slapen.; Ik heb moeite met het slapen.; Ik heb pijn met slapen.; Ik heb pijn met het slapen. J'ai du mal à manger. = Ik heb moeite met eten.; Ik heb moeite met het eten.; Ik heb pijn met eten.; Ik heb pijn met het eten. J'ai du mal à marcher. = Ik heb moeite met lopen.; Ik heb moeite met het lopen.; Ik heb pijn met lopen.; Ik heb pijn met het lopen. J'ai été blessé dans un accident. = Ik ben tijdens een ongeluk gewond geraakt.; Ik ben tijdens een ongeluk geblesseerd. Je me suis fait piquer par un insecte. = Ik ben gestoken door een insect. J'ai mal à la tête. = Ik heb hoofdpijn. J'ai mal à la gorge. = Ik heb keelpijn. J'ai mal à l'estomac. = Ik heb maagpijn. J'ai mal au ventre. = Ik heb buikpijn. J'ai mal au dos. = Ik heb rugpijn. J'ai mal au bras. = Ik heb pijn aan mijn arm. J'ai mal au pied. = Ik heb pijn aan mijn voet. J'ai mal à la jambe. = Ik heb pijn aan mijn been. J'ai mal aux oreilles. = Ik heb oorpijn. J'ai mal aux dents. = Ik heb last van mijn tanden.; Ik heb pijn aan mijn tanden. J'ai mal au cœur. = Ik ben misselijk. Bon rétablissement. = Beterschap. la tête = het hoofd la nuque = de nek le dos = de rug le coude = de elleboog le derrière = de bil l'oeil = het oog {mannelijk} les cheveux = de haren le nez = de neus l'oreille = het oor {vrouwelijk} la gorge = de keel l'épaule = de schouder {vrouwelijk} le bras = de arm la poitrine = de borst le ventre = de buik le nombril = de navel la main = de hand le doigt = de vinger; de teen la jambe = de been le genou = de knie la cheville = de enkel le pied = de voet
Ingezonden door
gjschaap
(
De Passie
) op 08-05-2017 - 515x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
16-05-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Er staan woorden, zinnen en zinsdelen in die niet specifiek in je boekje staan, maar wel heel handig zijn om te leren en om een beetje te kunnen variëren. Veel succes!
Reacties
Er zijn nog geen reacties.
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!