Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
AnatomieProfCornilie
› 12 12 – Energiebeheer
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
AnatomieProfCornilie
, deel 12
12 12 – Energiebeheer
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Poikilothermen = variabele lichaamstemperatuur afhangend van omgevingstemperatuur. Lichaamsprocessen kunnen binnen brede temperatuur-range doorgaan bij geleidelijke overgangen. Homeothermen = relatief constante lichaamstemperatuur, lichaamsprocessen afgestemd op nauwe temperatuur-range. Buiten range loopt dit vast. Om temperatuur te behouden hebben dieren eigen fysiologische processen op warmteproductie en –verlies te regelen. Goudvis binnen is homeotherm, dezelfde goudvis buiten is poikilotherm. Ectotherm = wanneer omgevingstemperatuur bepalend is voor de lichaamstemperatuur, kunnen zowel homeo- als poikilotherm zijn. Vissen, reptielen en amfibieën typisch ectotherm. Endotherm = zijn in staat warmte te genereren om voldoende temperatuur aan te houden. Vogels en zoogdieren. Temperatuur kan variëren maar meestal ergens tussen 35-40 graden Heterotherm = dieren met combinatie van homeotherm en poikilotherm regime, bijvoorbeeld winterslapende zoogdieren, kunnen dan temperatuur drastisch laten zakken maar zijn nog wel endotherm omdat de lichaamstemperatuur boven die van de omgeving is, dit zijn tijdsafhankelijke/tijdelijke heterothermen. Sommige dieren zijn regionale heterothermen en kunnen specifieke delen van het lichaam op hogere temperatuur brengen d.m.v. een verwarmingsorgaan. Makreelachtigen en de witte haai hebben een counter current heat exchange, warmte door spiercontracties blijft in lichaam en wordt door wondernetten met slagaderlijk koud bloed vanaf de huid vermengt. Opwarming endothermen = nevenproduct van basaalmetabolisme, spijsvertering en spiercontracties. Kunnen ook rillen, ongecoördineerde spiercontracties in korte tijd, energierovend maar verwarmend. Verder is bruin vetweefsel belangrijk, vooral aangetroffen bij pasgeborenen, kleine knaagdieren en winterslapers. Hierin wordt mitochondriale activiteit losgekoppeld van ATP en gaat energie op in warmte. Opwarming ectothermen = aangewezen op warmtebronnen zoals de zon (ook wel heliothermen). ’s Nachts ingraven in ondiepe put (restwarmte overdag), ochtend door zonnestralen opgewarmd zodat metabolisme verhoogd, tegen de middag uit de schuilplaats zodat snel hogere lichaamstemperatuur behaald kan worden. Chromatoforen zorgen voor optimale donkerverkleuring voor betere warmteabsorptie. Lichaamsoppervlak = kleine dieren hebben relatief groter lichaamsoppervlak per lichaamsvolume en dus gevoeliger aan warmteverlies. Ook hoger metabolisme om warmteverlies te compenseren, en dus kortere levensduur. Oppervlakte verkleinende strategieën = oprollen, kop onder vleugels steken, kortere extremiteiten (kleinere oorschelpen), dicht bij elkaar kruipen. Countercurrent heat exchange mechanisme = warmterecuperatie, sterk afgekoeld veneus bloed dat terugkeert wordt door het bloed in afferente arterie opgewarmd doordat beide bloedvaten dicht bij elkaar liggen waarbij het bloed in tegenovergestelde richting loopt. Thermische isolatie = haren of veren aan het huidoppervlak of vetlaag/blubber onder de huid reduceert het warmteverlies. Vasoconstrictie = oppervlakkige bloedvaten in de huid afsluiten en het bloed via dieper gelegen bloedvaten (shunts) omleiden . Afkoelmechanismes = koelere oorden opzoeken, vasodilatatie (blozen), extremiteiten vergroten/uitzetten (vleugels spreiden), verdamping van water (hijgen, fladderen met de keelzak, mond open leggen, speekselen, urineren, intense ventilatie van luchtzakken (vogels), zweten) Torpor = korte periode gekenmerkt door verlaagd metabolisme bij zeer kleine endothermen (kolibries, muizen) als energiebesparing. Hibernatie = winterslaap, een langdurig aanhoudende torpor. Om koude winter met grote schaarste door te komen. Winterslapende zoogdieren = egel, vele vleermuissoorten, grondeekhoornen (marmotten), sommige knaagdieren, bepaalde insectivoren en vele buideldieren. Kleine dieren die in koud klimaat leven waarin de energetische kost om lichaamstemperatuur aan te houden te groot is in verhouding tot de beschikbare reserves en voedselbronnen Temperatuur winterslapende zoogdieren = reeks verlengde torpor afgewisseld met korte activiteit (12-24 uur). Tijdens torpor daling van meer dan 20 graden (2-10 graden). Lichaamstemperatuur altijd hoger dan omgeving. Tijdens korte intense metabole activiteit loopt temperatuur op tot 36 graden. Energie tijdens torpor = uit vetvoorraden, wit vet en als temperatuur te sterk neigt te dalen ook uit bruin vet die voordien is aangelegd. Andere gebruiken periodes van activiteit om externe voedselvoorraden aan te spreken Winterrust = metabolisme gereduceerd en dieren vasten langdurig maar lichaamstemperatuur daalt maar tot 30-34 graden. Beren, dassen en wasberen. Door blijvende metabole activiteit is er nog eitwitombouw en –afbraak waardoor ureum vormt maar nierfunctie is onderdrukt. Beren transporteren ureum naar maagdarmtractus en zetten het om in aminozuren die ingezet worden voor eigen biosynthese (recyclage). Hierdoor blijft spiermassa behouden. Winterslapende reptielen en amfibieën = vele schildpadden, sommige slangen en talrijke kikkers, padden en salamanders. Belangrijkste uitlokkende factor is niet voedseltekort maar verlaging van omgevingstemperatuur en daglichtlengtes. Ze verliezen eerst eetlust en zoeken dan een plek. Schakelen naar anaeroob metabolisme en halen weinige noodzakelijke zuurstof door opname uit water via de huid, farynx en/of cloaca. Onderdeel van reproductie want deze dieren paren kort na ontwaken, soms is paren nodig om eetlust weer op te wekken. Energie reptielen = opgeslagen als vet in de lever en specifieke vetlichamen in de coeloomholte en staart. Wordt pas aangewend bij ontwaken dat wordt uitgelokt door temperatuursstijgingen. Temperatuur winterslapende reptielen en amfibieën = langdurig en constant verlaagd en gelijk aan de omgevingstemperatuur (verschil met zoogdieren). Vele vinden vorstvrije onderkomens maar sommige zijn toch onderworpen aan bevriezing en hebben speciale mechanismen om dit te kunnen overleven Migratie bij trekvogels = zuidwaartse migratie wordt uitgelokt door afname van daglichtlengte. Ze gaan vetreserves aanleggen en solitaire vogels gaan zich groeperen. Dan wachten op gunstig weer. Sommige volgen de weersveranderingen met vele tussenlandingen, anderen trekken door. Energetisch belastend, laten zich niet afleiden. Velen voeden zich niet en soms degenereert spijsverteringsstelsel gedeeltelijk. V-vormige formatie is 12-20% energiebesparing en hogere snelheid. Deel genetisch ingebakken, deels aangeleerd via de ouders. Terugvlucht in lente getriggerd door toenemende daglichtlengte, voortplantingsstelsel wordt geactiveerd maar stellen voortplanting uit tot bereiken eindbestemming. Omgaan met hitte en droogte = sommige in langdurige torpor (zomerslaap of aestivatie) of migratie.
Ingezonden op 18-05-2017 - 916x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!