Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Fysiotherapie stellingen kwartaal 2 jaar 1
› 3 Stellingen kwartaal 3 jaar 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Fysiotherapie stellingen kwartaal 2 jaar 1
, deel 3
3 Stellingen kwartaal 3 jaar 2
Jaar 2 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1. Tijdens eindstandig roteren in een lumbaal bewegingssegment vindt een hoekopening plaats in het ipsilaterale intervertebrale gewricht = juist 2. Het bewegingsassenselsel van een lumbaal bewegingssegment is gelegen ter hoogte van de nucleus pulposus van de discus intervertebralis = juist 3. De dorsale delen van de lumbale gewrichtsfacetten zijn vooral georiënteerd in het frontale vlak = onjuist 4. Tijdens axiale belasting van de lumbale wervelkolom neemt de rotatiemogelijkeheid van de lumbale bewegingssegmenten toe = onjuist 5. Bij het normale bekken (ook wel blokkeringsbekken genoemd) is de verhouding tussen vormsluiting en krachtsluiting onevenredig = onjuist 6. De m. Latissimus dorsi levert tijdens rustig wandelen een bijdrage aan de stabilisering van de lumbale wervelkolom = onjuist 7. De m. Obliquus abdominus externus is direct verbonden met het oppervlakkige deel van de posteriore laag van de fascia thoracolumbalis = onjuist 8. Het ligamentum sacrotuberale remt het nuteren van het sacro-iliacale gewricht = juist 9. De sacro-iliacale gewrichtsvlakken kenmerken zich door een grote interindividuele spreiding in anatomische vorm = juist 10. In een bipedale stand zijn beide sacro-iliacale gewrichten in een nutatiepositie = juist 11. De oppervlakkige lagen van de lumbale erectores spinae zijn betrokken bij de fijn gecoördineerde afstemming van de bewegingen van de lumbale wervels onderlings = onjuist 12. Een in relatie tot de leeftijd onevenredige discushoogteafname wordt gezien als een röntgenologisch teken van afgenomen waterbindend vermogen = juist 13. In een unipedale rechtopstaande positie levert de m. Iliopsoas een bijdrage aan de krachtsluiting van de lumbale wervelkolom = juist 14. De buitenste vezels van de anulus fibrosus van een lumbale discus intervertebralis zetten zich voort in het periost van de aangrenzende wervellichamen = juist 15. Retroflecteren van de lumbale wervelkolom doet de lumbale disci intervertebrales naar dorsaal puilen = juist 16. Een sterke lumbale lordose in rechtopstaande positie is het rechtstreekste gevolg van insufficiëntie van de m. Transversus abdominis = onjuist 17. De opstaande gewrichtsfacetten van een lumbale wervel worden aan de ventrale zijde bedenkt door het ligamentum flavum = juist 18. Op de leeftijd van jongvolwassenheid is het hydrerend vermogen van lumbale disci groter dan de ruimtelijke capaciteit = juist 19. Zwemmen voorziet in de fysiologische belastingprikkel om de stootbuffereigenschappen van lumbale disci intervertebrales op peil te houden = onjuist 20. De directe nocisensorische innervatie van het lumbale intervertebrale gewricht L4-L5 geschiedt via de spinale zenuwen L4 en L5 = onjuist 21. Alle delen van een lumbale discus intervertebralis zijn bilateraal nocisensorisch geinnerveerd = onjuist 22. Lumbale durale mouwen worden enkelzijdig geinnerveerd via nervi sinuvertebrales die door hetzelfde foramen intervertebrale de wervelkolom binnentreden = juist 23. Unilaterale rugpijn in Fontin’s area verwijst met grote waarschijnlijkheid naar een painful dysfunction van het sacro-iliacale gewricht = juist 24. Pijn ter hoogte van het sacrum duidt op mogelijke nocisensorische betrokkenheid van inwendige buikorganen = onjuist 25. Een painfull dysfunction van een lumbaal zygapophyseaal gewricht kenmerkt zich door unilaterale paraxiale rugpijn = juist 26. Voor fysiotherapuetische oefenprogramma’s gericht op primaire preventie van lagerugpijnklachten is een sterke ‘evidence of effect’ = onjuist 27. Dorsolaterale bovenbeenpijn wordt in het kader van lagerugpijn beschouwd als een alarmteken = onjuist 28. Referred pain in zowel lumbale als sacrale segmenten kan niet worden gerelateerd aan actuele nocisensorische prikkeling van het sacro-iliacale gewricht = onjuist 29. De lumbale nervi sinuvertebralis innerveren naast de dorsale zijde van lumbale disci interverterbalis ook het ligamentum longitudinale posterius = juist 30. Tussen de radiculaire arterieën van een paar lumbale wortels bestaat een netwerk van anastomoserende bloedvaten = onjuist 31. Binnen de lumbale wervelkolom hebben de laag lumbale arteria radiculares vooral een horizontaal verloop = onjuist 32. Een retrolisthesis is een dorsaalverplaatsing van een lumbale wervel in het transversale vlak ten opzichte van de onderliggende wervel = juist 33. De durale mouw S1 ontspring uit de durale zak boven het niveau van de discus intervertebralis L5-S1 = juist 34. De eerste neurologische uitvalsverschijnselen bij een discogene lumbale radiculatpiet zijn van motore aard = onjuist 35. Binnen de ‘normale’ anatomie kan een radiculopathie L5 het gevolg zijn van een dorsolateraal gerichte protrusie van de discus intervertebralis L4-L5 = juist 36. Aanhoudende nocisensorische prikkeling vanuit de lendenwervelkolom resulteert in een antagonische aanspanningspatroon tussen het ‘local stabilizing’ en ‘global stabilizing’ mechanisme = juist 37. Spondylose en spondylartrose zijn in de tijd parallele processen = juist 38. Tijdens retroflecteren in een lumbaal bewegingssegment neemt de druk in het foramen intervertebrale toe = onjuist 39. Een lumbale radiculopathie op basis van een laterale recessusstencse komt voornamelijk voor op hogere leeftijd = juist 40. Lagerugpijn die in verband wordt gebracht met een ‘painful contained disc lesion’ zonder radiculaire betrokkenheid is a-specifieke lagerugpijn = juist 41. Het cerebellum is gekruist met een lichaamshelft verbonden = onjuist 42. Het cerebellum is betrokken bji planning en controle van de beweging = juist 43. Ataxie is een verschijnsel bij een extra-piramidale laesie = onjuist 44. Intentietremor is een beving die begint bij het willen uitvoeren van een gerichte handeling en toeneemt als het doel van de beweging dichterbij komt = juist 45. Dysdiadochokinese is een stoornis in het lopen = onjuist 46. Bij FAC score 2 kan met tussenpozen facilitatie nodig zijn om te gaan = juist 47. Een score van 45 of hoger op de BBS objectiveert dat een ouder persoon een verhoogde kans heeft op vallen = onjuist 48. Bij homonieme hemianopsie is de blikveldhelft van beide ogen aan de aangedane lichaamshelft uitgevallen = juist 49. Bij ideatoire apraxie kent de patiënt de handeling wel, maar kan hij deze niet goed uitvoeren = onjuist 50. De rechter pariëtale schors speelt een rol bij spatiële processen = juist 51. Hemi-inattentie is een primaire visuele stoornis voor één gezichtsveld = onjuist 52. Het opschrijven van korte kernwoorden en het stellen van ja/nee vragen zijn mogelijke therapeutische strategieën die behandelaars kunnen gebruiken bij de begeleiding van mensen met apraxie = onjuist 53. Impulsief gedrag is een verschijnsel dat gerelateerd is aan een CVA in de linker hemisfeer = onjuist 54. Rigiditeit uit zich in het loden-pijp fenomeen = juist 55. Executief functioneren heeft betrekking op het hebben van cognitieve vaardigheden die nodig zijn om een taak uit te voeren = juist 56. Bij een laesie in de rechterhemisfeer treedt vaker een neglect op dan bij een laesie in de linker hemisfeer = juist 57. Backward chaining is een strategie waarbij een handeling aangeleerd wordt in deelstappen, van achter naar voren = juist 58. Hemianopsie objectiveert men met de confrontatie methode volgens Donders = juist 59. Bij het uitvoeren van de confrontatie methode volgens Donders is een oog van de patiënt afgedekt. De onderzoeker zit tegenover de patiënt en sluit het oog aan dezelfde kant als de patiënt = juist 60. Indien de persoon met de ziekte van Parkinson zich normaal herstelt bij de retropulsietest bevindt hij zich in het stadium 3 (Hoehn en Yahr) of lager van de ziekte = onjuist 61. Bij een persoon in Hoehn & Yahr stadium 5 van de ziekte van Parkinson is er sprake van volledige invaliditeit = juist 62. De tremor die voorkomt bij de ziekte van Parkinson, neemt toe bij doelgerichte bewegingen = onjuist 63. Bradykinesie is vertraagd bewegen = juist 64. Spraakstoornissen bij de ziekte van Parkinson zijn te relateren aan hypokinesie = juist 65. Aanwezigheid van rigiditeit is te onderzoeken door het passief bewegen van de elleboog en de pols = juist 66. Dopamine depletie is te wijten aan een overmatige afbraak van dopamine in de substantia nigra = onjuist 67. Bij de ziekte van Parkinosn is sprake van verlies van dopamineproducerende neuronen in de formatio reticularis = onjuist 68. Festinatie is versneld lopen met snelle, korte, schuifelende stapjes = juist 69. In de off-fase keren de parkinsonsymptomen zoals stijfheid, traagheid of tremor terug na enige uren na inname van de dopaminerge medicatie = juist 70. Het on-off fenomeen bij de ziekte van Parkinson ontstaat door meer aandacht die de patiënt heeft voor zijn eigen bewegingsgedrag = onjuist 71. Een cueingstrategie is zinloos bij mensen met Parkinson stadium 4 = onjuist 72. Het toepassen van CMS is het faciliteren van dubbeltaken = onjuist 73. Het ‘wearing off’ fenomeen heeft betrekking op de problemen die ene Parkinson patiënt ervaart met het uitkleden = onjuist 74. Uit de uitkomst van de 5TSTS test kan geconcludeerd worden of er sprake is van verhoogd valrisico = juist 75. Met de rapid turns beoogt de onderzoeker freezing te provoceren bij iemand met Parkinson = juist 76. De 10-meter looptest maakt onderdeel uit van de 3-steps falls prediction model bij de ziekte van Parkinson = juist 77. Strategieën voor CMS bij Parkinson zijn effectief voor het beïnvloeden van problemen met transfers = juist 78. Een nadeel van Levodopa als Parkinson medicament is de kans op responsfluctuaties = juist 79. Om de frequentie van cueing te bepalen moet de 6 minuten wandeltest afgenomen worden = onjuist Decubitus graad 3 wordt aangeduid als: Verlies van een deel van de huidlaag (lederhuid) of blaar = onjuist
Ingezonden op 29-05-2017 - 889x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!