Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
na klarduits
› 1 idiom H1 t/m 10 moeilijke woorden
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
na klarduits
, deel 1
1 idiom H1 t/m 10 moeilijke woorden
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
H1 aufmerksam=vriendelijk zuverlässig=betrouwbaar misstrauisch=wantrouwig geschickt=handig fleißig=ijverig die Fassung=de zelfbeheersing blöd=stom H2 abschalten=uitschakelen eintreten=binnengaan anzünden=aansteken der platz=het plein die Bürste=de borstel das grundstück=het stuk grond verlassen=vertrekken die front=de voorgevel der müll=het afval der stock=de verdieping die siedlung=de wijk beziehen=betrekken der gegenstand=het voorwerp der hof=het erf die Seife=de zeep gemütlich=gezellig hinausgehen=uitgaan das Möbel=het meubelstuk der vorhang=het gordijn der boden=de grond das zeug=de spullen ausstatten=inrichten umstellen=verplaatsen die tapete=het behang aufhalten=openhouden der nutzen=het nut der staub=de stof der umzug=de verhuizing das regal=de kast anbringen=ophangen h3 die Höhle=het hol der hang=de helling das huhn=de kip die zelle=de cel der gipfel=de top der schauer=de bui aufziehen=opvoeden die ernte=de oogst der felsen=de rots züchten=telen trocken=droog der fluss=de rivier verwandeln=veranderen der schwanz=de staart h4 Der aufstieg=de beklimming Der führer=de leider Beabsichtigen=van plan zijn hinfahren=naartoe rijden Das zelt=de tent Rückwärts=achteruit Die abfahrt=het vertrek Die ausfahrt=de afrit de tour=de tocht Die entfernung=de afstand Der ausflug=de excursie, de trip das Moped=de brommer Das gleis=het spoor Abstellen=parkeren Die bahn=de trein Die station=de halte die batterie=de accu Die strassenbahn=de tram Der reifen=de band Umsteigen=overstappen die vorfahrt=de voorrang Das fahrrad=de fiets Sperren=versperren Der bahnstieg=het perron das schiff=het schip Der fahrplan=de dienstregeling Ersetzen=vervangen H5 die gabel=de vork die zwiebel=de ui das gemüse=de groente der appetit=de eetlust lagern=opslaan genügen=genoeg zijn satt=verzadigd die nudel=de pasta das Lokal=de zaak der saft=de sap genießen=genieten van der teller=het bord zäh=taai die kneipe=het café die gaststätte=het restaurant würzen=kruiden reichen=genoeg zijn der essig=de azijn das café=de lunchroom das obst=het fruit H6 die bankkarte=de betaalkaart ausreichen=voldoende zijn das schaufenster=de etalage die tüte=het zakje beraten=adviseren der kasten=het krat erledigen=doen anbieten=aanbieden zurücklegen=opzij leggen erhältlich=verkrijgbaar anlegen=beleggen der Gewinn=de winst die Gebühr=de vergoeding ergeben=blijken die zahlung=de betaling die Ermäßigung=de korting fällig=te betalen das Lager=de opslag das Darlehen=de lening erweitern=uitbreiden das Geschäft=de zaak einnehmen=ontvangen der zins=de rente die Währung=de valuta die Marke=het merk zählen=tellen verfügen=beschikken over ausgleichen=compenseren überweisen=overmaken abheben=opnemen gewähren=toestaan tauschen=ruilen sich etablieren=zich vestigen das Hemd=het overhemd die Baumwolle=de katoen spenden=schenken verschwenden=verspillen der Bedarf=de behoefte der Ertrag=de opbrengst die Gründung=de oprichting ablegen=uitdoen bügeln=strijken aufwendig=kostbaar der Schal=de sjaal verzichten auf=afzien van die Kaution=de borg der Schnitt=de coupe der Verlust=het verlies der Aufwand=de moeite die Steuer=de belasting die Ware=de goederen der Schmuck=de sieraden der Anzug=het pak das Muster=het monster die Hose=de broek beleben=stimuleren H7 Die überprüfung=de controle anrufen=bellen die vorwahl=het kengetal Gegebenenfalls=indien nodig Ablehnen=afwijzen erleichtern=vergemakkelijken nachweisen=bewijzen Das verfahren=de procedure benötigen=nodig hebben Der vorgang=het geval löschen=blussen der zeuge=de getuige Die genehmigung=de vergunning der Ausweis=de identiteitskaart Die verwaltung=de administratie Erlangen=verkrijgen Erfassen=opnemen Die auskunft=de informatie Das verzeichnis=het register Die förderung=de subsidie Bereitstellen=ter beschikking stellen Vorliegen=aanwezig zijn Der schalter=het loket Die zulassung=de vergunning Speichern=opslaan Eintreffen=aankomen Die daten=de data Die frist=de termijn Erhalten=ontvangen Erwichsen=pakken Die Anzeige=de advertentie Vermeintlich=vermeend Sich erweisen=blijken Gestehen=bekennen Das vorgehen=het optreden Der hinweis=de aanwijzing Das geständnis=de betekenis Verhaften=arresteren Ermitteln=opsporen H8 hervorrufen=veroorzaken der Nacken=de nek heilen=genezen sich beruhigen=kalmeren aufweisen=vertonen die Stirn=voorhoofd der Knochen=het bot stürzen=vallen aufwachen=wakker worden der Erreger=de verwekker die Schulter=de schouder das Fieber=de koorts die Abwehr=de weerstand das Bedürfnis=de behoefte der Durchfall=de diarree übel=onwel der Mangel=het gebrek die Praxis=de praktijk die Schwäche=de zwakte entfernen=verwijderen die Pflege=de verpleging das Altersheim=het bejaardenhuis fehlen=mankeren schlucken=slikken die Krankenkasse=de zorgverzekeraar ruhen=rusten die Erholung=het herstel sich erholen=zich herstellen der Befund=de bevindingen auftragen=opbrengen quälen=kwellen gewohnt=gewend zittern=sidderen aufrecht=rechtop h9 heben=tillen hell=fel der Kummer=het verdriet die Sinne=de zintuigen das Gedächtnis=het geheugen gucken=kijken hören=horen der Geruch=de geur verdrängen=verdringen staunen=verbaasd zijn real=reëel die Laune=het humeur erschrecken=schrikken locker=los beobachten=observeren geistig=geestelijk seufzen=zuchten das Glück=het geluk riechen=ruiken weich=zacht reizen=prikkelen die Reaktionen=de reacties enttäuschen=teleurstellen anfassen=vastpakken die Gefühle=de gevoelens düster=donker kriechen=kruipen glatt=glad berühren=aanraken reiben=wrijven der Ärger=de ergernis feucht=vochtig verzweifeln=wanhopen eilen=zich haasten übersehen=over het hoofd zien spüren=voelen legen=leggen ausrutschen=uitglijden lächeln=glimlachen behalten=houden grob=grof die Trauer=de rouw starr=star der Reiz=de prikkel leise=zacht die Beobachtung=de observatie lieben=liefhebben schieben=schuiven sich anstellen=in de rij gaan staan ziehen=trekken eng=nauw treten=schoppen lauschen=luisteren winken=wuiven sich fürchten=vrezen auswendig=van buiten sich erinnern an=zich herinneren die Aufregung=de opwinding aufheben=tillen das Leid=het leed aufregen=opwinden sauer=boos sich sehnen=verlangen betrachten=bekijken h10 unterrichten=lesgeven die Tafel=het bord durchstreichen=doorstrepen das Zeugnis=het rapport die Bewertung=de beoordeling betreuen=verzorgen die Anforderung=de eis überfordern=overvragen die Aufmerksamkeit=de aandacht ergänzen=aanvullen erteilen=geven sich merken=onthouden bilden=vormen fördern=bevorderen versetzen=overgaan lehren=les geven in der Austausch=de uitwisseling die Bildung=de vorming die Schülerin=de scholiere der Unterricht=het onderwijs der Kindergarten=de kleuterschool die Summe=de som der Versuch=de poging die Sozialkunde=de maatschappijleer die Gliederung=de opzet abgeben=inleveren herausfinden=vinden weitermachen=doorgaan unklar=onduidelijk der Aufsatz=het opstel stimmen=kloppen einfach=eenvoudig die Abbildung=de afbeelding der Kugelschreiber=de balpen die Chemie=de scheikunde durchführen=doorvoeren die Physik=de natuurkunde anwenden=gebruiken der Bleistift=het potlood die Formel=de formule definieren=definiëren das Heft=het schrift der Stundenplan=het rooster mitmachen=meedoen fortsetzen=vervolgen das Seminar=het seminar belegen=inschrijven voor der Bezug=de relatie der Ansatz=de aanpak die Einführung=de inleiding das Studium=de studie das Institut=het instituut die Fachhochschule=de hbo-instelling die Vorlesung=het college die These=de these die Naturwissenschaft=de natuurwetenschap der Studiengang=de studierichting afuzeigen=aantonen die Hochschule=de hogeschool sich befassen=zich bezighouden die Forschung=het onderzoek der Absolvent=de afgestudeerde vermitteln=in contact brengen met der Lebenslauf=het cv sich bewerben=solliciteren der Erfolg=het succes ausbilden=opleiden verschaffen=bezorgen die Weiterbildung=de bijscholing die Tätigkeit=de activiteit die Volkshochschule=de volksuniversiteit die Lehrstelle=de stageplaats der Einblick=het inzicht leisten=presteren voraussetzen=veronderstellen sich bewähren=zich waarmaken sich eignen=geschikt zijn die Lehre=de opleiding der Bewerber=de sollicitant erfordern=vereisen anstreben=streven naar prüfen=toetsen die Leistung=de prestatie bewerten=beoordelen die Abschlüsse=de examens durchfallen=zakken bestehen=slagen abschneiden=het er ... afbrengen das Abitur=het vwo-examen lösen=oplossen die Voraussetzung=de voorwaarde auswerten=evalueren der Test=de test zutreffen=kloppen versagen=falen die Herausforderung=de uitdaging ausgezeichnet=uitstekend erforderlich=vereist die Prüfung=het examen entsprechen=overeenkomen met absolvieren=afronden
Ingezonden op 12-06-2017 - 250x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!