Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
HandboekMedischeSecretaresse
› 5 Bloed en lymfatisch stelsel
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
HandboekMedischeSecretaresse
, deel 5
5 Bloed en lymfatisch stelsel
Jaar 1 (mbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Er circuleren drie lichaamsvloeistoffen = Bloed, weefselvocht, lymfe Bloed zit = In vaten Weefselvocht zit = Binnen en buiten de cellen Lymfe zorgt = Voor afvoer van het weefselvocht De circulatie zorgt voor = Vervoer van zuurstof, voedingsstoffen, afvalstoffen van en naar de cellen en afweercellen of antilichamen naar de weefsels Door de circulatie van lichaamsstoffen werkt = Het celmetabolisme optimaal Bloed bestaat uit = 5 tot 7 liter bloed, waarvan 55% bloedplasma en 45% bloedcellen Circulatie bloed = Transportfunctie, handhaven constant inwendig milieu, beschermende functie Transportfunctie bloed 1 = Zuurstof en koolzuur Transportfunctie bloed 2 = Voedings- en afvalstoffen Transportfunctie bloed 3 = Werkstoffen Bloed bestaat uit = Bloedplasma met hierin rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes Bloedplasma bestaat uit = Water met daarin opgelost zouten, eiwitten, lipoproteinen, hormonen en vitaminen Plasma-eiwitten zorgen voor = Antistoffen voor afweer, fibrinogeen voor stolling, albumine voor transport collied osmotische druk Colloïd osmotische druk = De aanzuigkracht die wordt aangetrokken door de opgeloste eiwitten Zouten = Electrolyten Lipoproteinen = Cholesterol Bloedcellen bestaan uit = Erytrocyten, leukocyten en trombocyten Erytrocyten zijn = Rode bloedcellen die voor transport van de zuurstof zorgen Leukocyten zijn = Witte bloedcellen die voor afweer zorgen Trombocyten zijn = Bloedplaatjes die voor stolling zorgen Bloedserum = Bloedplasma zonder fibrinogeen geen stolling Witte bloedcellen = Leukocyten, ook wel leuko’s genoemd Rode bloedcellen = Erytrocyten, ook wel ery’s genoemd Rode bloedcellen hebben = Geen celkern meer en bevatten haemoglobine, de rode bloedkleurstof Haematopëse = Aanmaak van rode bloedcellen Haemoglobine = Hb, rode bloedkleurstof Hb bestaat uit = Eiwitmoleculen en ijzer, het bindt zuurstof en is van groot belang bij het zuurstoftransport Voornaamste functies ery’s = Is het transport van 02 en CO2 tussen long en weefsel Aanmaak rode bloedcellen geschiedt = Uit stamcellen die zich bevinden in het beenmerg van de botten Uit deze stamcellen = Kunnen door celdeling en differentiatie zowel rode als witte bloedcellen en bloedplaatjes gevormd worden. Differentiatie = Rijping of ontwikkeling in een bepaalde richting Voorlopers van rode bloedcel zijn = De erytroblast en de reticulocyt De erytroblast bevat = Nog wel een kern De reticulocyt bevat = Nog enkele kernresten Het ijzer van hemoglobine worden = Opnieuw gebruikt bij de synthese van nieuwe rode bloedcellen Anemie = Bloedarmoede, te weinig rode bloedcellen Erytrocytose of polycytemie = Te veel rode bloedcellen Leukocyten functie 1 = Fagocytose, is het opeten, verteren en onschadelijk maken van bacteriën, virussen, vreemde eiwitten, schimmels en stofdeeltjes Leukocyten functie 2 = De antistof productie door lichaamsvreemd eiwit Antigeen = Antistof productie door lichaamsvreemd eiwit Leukopenie = Te weinig witte bloedcellen Leukocytose = Toename van witte bloedcellen We onderscheiden witte bloedcellen door = Cellen met korrels en cellen met weinig of geen korrels Granulocyten = Cellen met korrels in het celvocht Cytoplasma = Celvocht De cellen met korrels zijn te onderscheiden = Eusinofiele granulocyten, basofiele granulocyten en neutrofiele granulocyten Eosinofiele granulocyten = Cellen met korrels die een affiniteit met eosine, rode kleurstof bezitten. Basofiele granulocyten = Cellen met korrels die kleuren met een blauwe, basische kleurstof Neutrofiele granulocyten = Cellen met korrels, die evenveel blauwe als rode kleurstof opnemen en bruine korrels hebben bij deze kleuringen Granulopenie = Te weinig granulocyten, hierdoor verhoogde kans op infecties Cellen met weinig of geen korrels zijn te onderscheiden = Lymfocyten, monocyten, trombocyten Lymfocyten of lymfo’s = Lymfecellen, zijn vrij kleine cellen met weinig cytoplasma, ze worden in het lymfatisch systeem gemaakt Lymfocyten worden geactiveerd = Door contact met antigeen en gaan antistoffen produceren Monocyten = Lijken of lymfo’s, maar zijn veel groter. De productie hiervan vindt in het rode beenmerg plaats Trombocyten of trombo’s = Bloedplaatjes Trombocyten zijn nodig voor = Een goede bloedstolling, ze ontstaan in het rode beenmerg uit zeer grote cellen Trombocytopenie = Te weinig bloedplaatjes Trombocytose = Te veel bloedplaatjes Trombopathie = Afwijkende bloedplaatjes
Ingezonden op 18-06-2017 - 679x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
27-06-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!