Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Pegasos Latijn
› 5 Blok 5
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Pegasos Latijn
5 Blok 5
Jaar 2 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
simul = tegelijkertijd bibere, bibi, - = drinken lupus = wolf erigere, erexi, erectum = oprichten; opwekken sic = zo parare = klaarmaken; voorbereiden trepidus = angstig; zenuwachtig timidus = behoedzaam; bangelijk humilis = nederig; laag dominus = heer; meester potens = machtig; in staat asper = ruw parvus = klein mirus = wonderlijk occasio, occasionis = gelegenheid {v} adversum = tegen {+ acc} iterum = weer nondum = nog niet mensis, mensis = maand {m} miser = ongelukkig ait = hij zegt; hij zei nasci, natus sum = geboren worden; ontstaan {dep} cessare = aarzelen; ophouden met crudelis = wreed apprehendere, -ndi, apprehensus = vastpakken; vastgrijpen reverti, reversus sum = teruggaan; terugkeren {dep} cupere, cupi(v)i, cupitus = begeren; willen apprimere, appressi, oppressus = onderdrukken summus = hoogste laetus = blij; verheugd tantus = zo groot; zo veel {2} avis, avis = vogel {v} similis = gelijk decus, decoris = sierraad; eer nitere, nitui, - = schitteren; glanzen dulcis = aanenaam; zoet quomodo = op welke manier; hoe aliquis, aliquid = iemand; iets decipere, decepi, diciptus = misleiden; bedreigen oblivisci, oblitus sum = vergeten {dep} solvere, solvi, solutus = los maken; bevrijden potestatis, potestatis = macht {v} canis, canis = hond {m/v} iuvenis, iuventutis = jeugd {v} optus = geschikt retinere, retinui, retentus = vasthouden; tegenhouden iratus = woedend acer = scherp; fel quidem = welliswaar; echter carere, carui, - = vrij zijn van {+ abl} praeda = buit; prooi fortis = dapper dignus = waardig {+ abl} olim = vroeger; ooit ergedi, ergessus sum = naar buiten gaan; naar buiten komen {dep} fieri, Factus sum = gebeuren; ontstaan; gemaakt worden {dep} optare = wensen nobilis = adelijk; aanzienlijk frons, frontis = voorhoofd {v} venter, ventris = buik {m} levis = licht; onbeduidend; gering pellere, pepuli, pulsus = verdrijven cupidus = begerig naar; verlangend {+ gen} transfigere, -fixi, -fixus = doorboren transire, -ii, -itus = trekken door; oversteken cursus = ren; het rennen; vaart; koers {V} fatigatus = vermoeid possidere, possedi, possessus = bezitten intrare = binnengaan silva = bos vis, vim, vires = kracht; macht; geweld onus, oneris = last; vracht; gewicht {o} ne = dat niet; om te voorkomen dat {+ coni} quidam, quaedam, quoddam = een zekere; bijvoorbeeld consulere, consuli, consultus = om raad vragen; raadplegen patria = vaderland talis = zodanig; zo’n aggredi; aggressus sum = gaan naar; zich begeven naar {dep} congoscere, congovi, congotus = leren kennen; vernemen msnere, mansi, - = blijven videre, visus sum = schijnen; gezien worden {dep} videtus mihi = het schijnt mij toe; ik besluit {+ inf} iste, ista, istud = die; dat sequi, secutus sum = volgen; begeleiden {dep} debere, debui, debitus = moeten inquit = hij/zij/het zegt; hij/zij/het zei itaque = daarom nescire = niet weten modus = manier; wijze parum = te weinig exercitus = leger {IV} caput, capitis = hoofd {o} timere, timui, - = bang zijn; vrezen timere ene = vrezen dat {+ coni} timere ut = vrezen dat niet {+ coni} ira = woede; boosheid fides = trouw; vertrouwen; geloof {V} ubi primum = zodra; als pati, passus sum = verdragen; lijden; toestaan {dep} vox, vocis = stem {v} amicus = vriend licet mihi = het is mij toegestaan; ik mag periculum = gevaar spes = hoop; verwachting {V} longus = lang; ver metuere, metui = bang zijn; vrezen metus = angst; vrees {IV} dolere, dolui, dolitus = verdriet hebben; treuren amor, amoris = liefde; verlangen {m} mens, mentis = geest; verstand; gedachte {v} scelus, sceleris = misdaad {o} finis, finis = grens; einde {m} fines = gebied {mv} finire = begrenzen; beëindigen medius = middelste; midden- ignis, ignis = vuur{m} haud = volstrekt niet; niet ingens = enorm cura = zorg solus = alleen dux, ducis = leider; aanvoerder {m} labor, laboris = werk; inspanning; moeite {m} laborare = hard werken; werken; zwoegen lex, legis = wet {v} os, oris = mond; gezicht {o} gerere, gessi, gestus = dragen; voeren bellum gerere = oorlog voeren tradere, tradidi, traditus = overhandigen; overgeven fugere, fugi, fugitus = vluchten; op de vlucht slaan fuga = vlucht numquam = nooit umquam = ooit parere, parui, - = gehoorzamen {+ dat}
Ingezonden op 20-09-2009 - 943x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
***ATTENTIE***
Er zitten nog fouten in. Moet nog gefiltreerd worden
woorden 341-475
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!