Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
SORGHVLIET PERIODE 5
› 5 woorden latijn 1 t/m 500
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
SORGHVLIET PERIODE 5
, deel 5
5 woorden latijn 1 t/m 500
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
et... et 2= en... en, niet alleen.. maar ook sum, esse, fui 2= zijn, bestaan futurus 2= zullende zijn, toekomstig fore/ futurus esse 1= te zullen zijn qui, quae, quod 4= , die, dat, wie, wat qui tacet, consentire videtur 1= wie zwijgt stemt toe in + acc 1= naar in+ abl 3= in, op, bij -que 1= en non 1= niet hic, haec, hoc 4= deze, dit, die, dat hic (bijwoord) 1= hier is, ea, id4 = deze, dit, die, dat, ille, illa, illud 5= die, dat, hij, zij, het ad+ acc 3= naar, bij, tot sui 1= van zichzelf sibi1= voor/ aan zichzelf inter se 1= onder elkaar tu 2= jij,u sed 1= maar non modo.. sed etiam 1= niet alleen... maar ook omnis, omne 1= alles omnes 1= allen omnia 1= alles quis, quid 2= wie? wat? si 2= als, of ego 1= ik a, ab, abs+ abl 2= vanaf, door ut+ ind. 2= zoals, zodra ut primum+ ind 1= zodra ut+ conj 3= opdat, om te, zodat nec/ neque 3= en niet, ook niet, noch possum, posse, potui 1= kunnen ipse, ipsa, ipsum (gen. ipsius)1=zelf(s) e, ex + abl. 1=uit cum + abl . 1=(samen) met cum + ind. 3=wanneer, toen, telkens wanneer cum + conj. HOT =toen, omdat, hoewel vix 2= nauwelijks, met moeite suus, sua, suum 1= zijn/haar/hun (eigen) aut 1= of magnus (comp. maior; sup. maximus) 1= groot maiores, maiorum m plur. 1=voorouders quam 1= , zoals, quam celerrime 1= zo snel mogelijk iam 1= al non iam 1=niet meer de + abl. 2=van … af, over enim 2=want idem, eadem, idem 1=dezelfde idem ac / atque 1=dezelfde als nihil / nil 1=niets nullus, nulla, nullum (gen. nullius) 2= geen, niemand rex, regis m 1=koning meus, mea, meus 1= van mij tuus, tua, tuum 1= van jou suus, sua, suum 1=zijn haar , hun (eigen) locus, i m 1=plaats loca, locorum n 1=plaatsen loco + gen. 1=in plaats van etiam 3= ook, zelfs, nog etiam maior 1= nog groter deus, dei m 1= god quod 1= dat wat quodsi / quod si 1= maar als unus, una, unum 1 =één unā 1= tegelijk unā cum1 =samen met fero, ferre, tuli, datum 2 = dragen, brengen fertur + inf. 1= er wordt gezegd dat hij/zij/het pars, partis f 1=deel dies, diei m/f 1= dag tamen 1=toch volo, velle, volui 1= willen bonus, (comp. melior; sup. optimus) = goed, voornáám melius1=beter bonum, i n 1=het goede manus, manus f 1 =hand aliquis, aliquid 2 =iemand, iets aliqui, aliqua, aliquod 1=een of ander(e) noster, nostra, nostrum 1= onze nostri, nostrorum 1= de onzen quoque1=ook homo, hominis m 2 =mens, man ago, agěre, egi, actum 1=drijven hostis, hostie m 1= (staats)vijand nunc1 = nu nunc … nunc1=nu eens … dan weer magie 1 =meer venio, venire, veni, centum 1 =komen iste, ista, istud (gen. istius) 2 =die, dat corpus, corporis n 1 = lichaam vita, ae f 1= leven bellum, i n 1= oorlog bellum gerĕre 1 = oorlog voeren bellum Gallium 1 =oorlog met de Galliërs nam / namque 1 =want urbs, urbis f 1 =stad tempus, temporis n 1 = tijd iubeo, iubēre, iussi, iussum 1=bevelen autem 1= maar virtus, virtutis f 1 = dapperheid pater, patris m 1 = vader patres, patrum m 1 = vaders ita 1=zo quidam, quaedam, quidam 1 = een zeker iemand/iets quia 1 = omdat sine + abl. 1 = zonder sic 1 = zo vir, viri m 1= man accipio, accipěre, accepi, acceptum 1 = ontvangen tam 1 = zo(zeer) quam … tam 1 = hoe … des te causa, ae f 1 = oorzaak gen. + causā 1 = wegens honoris causā 1 = wegens de eer an 1 = of nisi 1=behalve at 1 =maar quidam 1 = tenminste, ne … quidam 1 = zelfs … niet quidem … sed 1 = weliswaar … maar totus, tota, totum (gen. totius) 1 = geheel peto, petěre, petivi, petnitum 1= aanvallen domus, domus f 1= huis vis 1 = kracht res, virium f 1 =krachten mors, mortis f 1 =dood malus 1 = slecht malum 1 =ramp tum 1 = toen, terra, ae f 1 =land primus, a, um1 = eerst(e) superus, a, um 1 =hoger summus / supermus 1 = hoogste pro + abl. 1 =voor ergo 1 = dus fortuna, ae f 1 = lot fortunae, arum (mv.) f 1 = bezit mitto, mittěre, misi, missim 1 =zenden dein / deinde 1 =daarna arma, armorum n 1 = (verdedigings)wapens beneficium, i n 1 = weldaad credo, creděre, credidi, creditui 1 = geloven (in) tantus, a, um 1 = zo groot sequor, sequi, secutus 1 = volgen miles, militia 1 = soldaat populus, i 1 = volk quaero, quaerěre, quaesivi, quaesitum 1 = vragen debeo, debēre, debui, debitum 1 = moeten inquit 1 =hij, zij, men zegt/zei itaque 1 = dus vinco, vincěre, vici, victum 1 = overwinnen dum + ind. 1 = terwijl, fieri potest ut 1 = het kan gebeuren dat natura, ae 1= natuur apud 1= bij pono, poněre, posui, 1= plaatsen alter, altera, altdrum 1 =de ander alter … alter 1= de een … de ander nomen, nominis 1= naam eo, ire, ii, item 1 = gaan capio, capěre, cepi, caput 1 =grijpen scio, scire, sci(v)i, scitum 1 = weten; modus, i 1 = manier hoc modo1 = op deze manier nullo modo 1 =op geen enkele manier quomodo = hoe, zoals modo 2 = slechts, zojuist modo … modo 1 = nu eens … dan weer non modo … sed etiam1 = niet alleen … maar ook vos 2 = jullie, u nemo 1 = niemand nemo … nisi 1 = niemand … behalve/alleen puto, putare 2 = menen, beschouwen als quisquis, quisquis, quidquid 1 = wie/wat ook maar quisque, quaeque, quidque 1 = ieder(e) teneo, tenēre, tenui, tantum 1 = (vast) houden vivo, vivĕre, vixi, victum 1 =leven relinquo, relinquĕre, reliqui, relictum 1 = achterlaten mare, maris n1 = zee audio, audiore 1 = horen consilium, consilii n 1 = besluit imperium, imperia 2 = bevel, , rijk saepe 1 = vaak annus 1 =jaar ops, opis 2= macht, hulp sentio, sentire, sensi, sensu 1= waarnemen adversus +acc 1= tegenover diu 1= lange tijd ostendo, ostendere, ossendi, ostentum 1= tonen dignus+ABL 1= waardig cunctus 1= alle inde 1= daarna amen, agminis1= stoet verto, vertere, verti, verso,1= draaien -ne (achter een woord)2= soms, of nego, negare2= ontkennen, weigeren ob+ acc2= voor, vanwege ob eam causam1= daarom quam ob rem2= waarom, daarom ferrum, i1= zwaard loquor, loqui, locutus sum1= spreken premo, premere, pressi, pressum1= drukken iaceo, iacere, iacui1= liggen pereo, ire, ii, itum1= omkomen liberi, orum1= kinderen navis, is1= schip vetus1= oud transen, transire, transii, transitum1= oversteken servo, servare2= redden, bewaren intellego, intellegere, intellexi, intellectum1= begrijpen silva, silvae1= bos adsum, asesse, adfui +dat1 = aanwezig zijn, helpen laetus1= blij impetus, us1= aanval praesto, praestare + dat1= overtreffen beatus1= gelukkig ager, agri1= akker tollo, tollere, sustuli, sublatum1= wegnemen studium,i1= ijver reden, redire, redii, reditum1= terugkeren singuli1= een voor een adhuc1= nog excipio, excipere, exceptie, exceptum2= uitzonderen usus, us1= gebruik usui esse1= tot nut zijn acies, aciei1= scherpte, slaglinie cedo, cedere, cessi, cessum1= weggaan, cogito, cogitare1= bedenken vulnus, vulneris1= wond fuga, ae1= vlucht postquam1= nadat munus, muneris2= taak, geschenk pecunia, ae1= geld pecunia non olet1= geld stinkt niet contra + acc1= tegen(over) pax, pacis1= vrede Casus, us 1= toeval Casu 1= toevallig Ceterum 1= overigens Ceterum censeo Carthaginem esse delendam 1= overigens ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet worden Civis, civis 1= burger Publicus, a, um 2= algemeen, van het volk Iudico, iudicare 2= oordelen, menen Iux, iucis 1= licht Ordo, ordinis 1= rij Velut 1= zoals Sol, solis 1= zon Iuvenis, is 1= jongeman Longe 1= ver Unda, undae1= golf Quicumque, quaecumque, quodcumque 1= wie/ wat ook maar Rapio, rapere, rapui, raptum 1= roven Eripio, eripere, eripui, ereptum 1= wegrukken Pauci, paucae, pauca 1= slechts weinigen Colo, colere, colui, cultum 1= bebouwen Litus, litoris 1= strand Tristis, triste 1= droevig Patria, ae 1= vaderland Ait 1= hij/zij zegt/ zei Aurum, i 1= goud Durus,i 1= hard Servus, i 1= slaaf Existimo, are 2= schatten carmen, inis1= lied turba, ae2= verwarring, menigte nolo, nolle, nolui1= niet willen victor, oris1= overwinnaar cursus,us1= loopbaan cursus honorum1= loopbaan solvo, solver, solvi, solutum2= losmaken, betalen desum, de-esse, dekui +da1t= ontbreken occupo, occupare1=bezetten sive, seu1= of tutus, a, um1= veilig amitto, amittere, amici, amissum2= wegzenden, verliezen doceer, doceren, dokui, doctum1= onderwijzen homines, dum docent, discunt1= terwijl de mensen les geven, leren ze nosco, noverere, novi, notum1= leren kennen notus, a, um1= bekend saevus, a, um1= woest felix1= gelukkig quantus ,a ,um2= hoe groot, zo groot als tantes quantus1= zo groot.... als quantum2= hoeveel, zoveel als efficio, efficere, effeci, effectum2= tot stand brengen, bereiken exemplum,i 1 = voorbeeld maneo, manere, mansi, mansum= blijven, te wachten staan sententie,ae 1= mening, mox 1= spoedig praesidium,i 1= bescherming honestus, a, um 1= eerlijk saxum,i 1= steen Verus, a, um 1= waar Vero 2= inderdaad, maar Gratus, a, um 1=dankbaar Memoria, ae 1= herinnering Mundus, i 2= heelal, wereld Salus, salutis 1= groet Similis, simile 1= gelijk aan Similis ac 1= dezelfde als -ve (achtervoegsel) 1= of tamquam 1= alsof affero, afferre, attuli, allatum 2= ergens heen brengen, berichten auxilium,i 1= hulp compono, componere, composui, compositum 1= bij elkaar brengen, samenstellen ventus,i 1= wind absum, abesse, afui 1= afwezig zijn impono, imponere, imposui, impositum 1 = plaatsen in/op ceterus, a, um 1= overig species, speciei 2 = aanblik, uiterlijk auris, auris 1= oor umbra, ae 2= schadum, schim caedes, is 1= moord quoniam 1= omdat rursus 1= terug sumo, sumere, sumpsi, sumptum 1= nemen magnitudo, inis 1= grootte dominus, i 2= heer turpis, turpe 1 = lelijk incipio, incipere, incepi, inceptum 1= beginnen propter + acc 2= dichtbij, wegens socius, socii 1= bondgenoot exterus, extera, exterum 2= zich buiten bevindend, buitenlands extremus 2= uiterste, laatste opto, optare 1= wensen votum, i 1= wens procul 1= verweg tempto, temptare 2= onderzoeken, proberen nondum 1= nog niet plebs, plebis 1= volk orbis, is 1= kring orbis terrarum 1= wereld puella, ae 1= meisje quippe 1= immers clarus,a,um 2= helder, beroemd exigo, exigere, exegi, exactum 3= uitdrijven, opeisen, voltooien impero, imperare 1= bevelen divide et impera 1= verdeel en heers oppidum, i 1= stad sermo, sermonis 1 = gesprek qua 2= op welke manier, waarlangs disco, discedere, didici 1= leren interficio, interficere, interfeci, interfectum 1= doden iugum,i 2= juk, bergrug lacrima, ae 1= traan magnopere adv. 1= zeer mons, montis m 1= berg summus mons 2= de hoogste berg, de top van de berg numerus, i m 1= getal ius, iuris n 1= recht iusiurandum, i n 1= eed pectus, pectoris n 2= Borst, hart sapiens (gen. sapientis) 1= wijs telum, i n 1= werptuig puer, pueri m 2=kind, jongen audeo, audēre, ausus sum 1= (aan)durven flumen, fluminis n 1= rivier fortis, forte (gen. fortis) 2= dapper, sterk satis 1= genoeg eo1 =des te eo maior 1= des te groter ingenium, i n 1 = karakter par (gen. paris)1 = 1. gelijk (aan) invenio, invenire, inveni, inventum 1 = ontdekken cado, cadĕre, cecidi, casum 1 = vallen cog-nosco, -noscĕre, -novi, -nitum 3 = leren kennen cognovi 1 = ik ken cognoveram 1 = ik kende aetas, aetatis f 1 = leeftijd gratia, ae f 1 = dank gen. + gratia 2 = wegens, om exempli gratia 1 = bijvoorbeeld propior 1 = dichterbij proximus 2 = dichtstbijzijnde, volgende altus, alta, altum 2 = hoog, diep voluptas, voluptatis f 1 = lust sanguis, sanguinis m 1 = bloed levis, leve (gen. levis)1 = licht equus, equi m 1 = paard eques, equitis m 1 = ruiter vester, vestra, vestrum 1 = van jullie per-venio, -venire, -veni, -ventum 1 = aankomen vultus, vultus m 1 = gezicht placet mihi 2 = het bevalt me, ik besluit proelium, proelii n 1 = gevecht alienus, a, um 2 = vreemd nascor, nasci, natus sum 1 = geboren worden natus, i = zoon natus 1 = geboren decem annos natus 1 = tien jaar oud natus, us m 2 = geboorte, leeftijd minor natu 1 = jonger humanus, a, um 1 = menselijk morior, mori, mortuus sum 1 = sterven certus, a, um 1 = zeker certo adv. 1= zeker opus, operis n 1 = werk opus esse 1 = nodig zijn mihi opus est + dat. 1 = ik heb iets nodig gero, gerěre, gessi, gestum 1 = oorlog voeren se gerěre 1 = zich gedragen trado, traděre, tradidi, traditum 1 = overgeven traditur + inf. 1= er wordt overgeleverd dat hij/zij/het fugio, fugěre, fugi, fugitum 1= vluchten numquam 1 = nooit umquam 1 =ooit coepi of coeptus sum 1 = ik ben begonnen coepisse 1= begonnen zijn coeperam 1 = ik was begonnen primum 1 = voor het eerst igitur 1= dus paro, parare 1 = voorbereiden pario, parěre, peperi, partum1 =baren pareo, parēre, parui + dat. 1= gehoorzamen pes, pedis m 1 = voet stante pede 1 = op staande voet natus, i m 1 = zoon traho, trahěre, traxi, tractum 1 = trekken utor, uti, usus sum + inf. 1 = gebruiken cogo, cogěre, coegi, coactum 1 = dwingen signum, signi n 2 = teken, beeld parens, parentis m/f 1 =ouders via, viae f 1 = weg vitium, vitii n 1 = fout ante + acc. 1 = vóór ante adv. 1 = eerder tot 1 = zoveel tot … quot 1 = zoveel … als recipio, recipěre, recepi, receptum 1 = terugtrekken poena, poenae f 1 = straf poenas dare 1 =gestraft worden frater, fratris m 1 = broer vero 1 =maar fama, ae 1 = Gerucht iniuria, ae f 1 = onrecht fatum, i n 1 = voorspelling
Ingezonden op 21-06-2017 - 754x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!