Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
derdeklas
› 1 Duits woorden hoofdstuk 1 N-D én D-N
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
derdeklas
, deel 1
1 Duits woorden hoofdstuk 1 N-D én D-N
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
D I de ambulance+ =der Krankenwagen, die Krankenwagen de autogarage+ =die Autowerkstatt, die Autowerkstätten de band+ =der Reifen, die Reifen de bank (geld)+ =die Bank, die Banken de benzine= das Benzin de brand, het vuur= das Feuer de brandweer= die Feuerwehr de buitenlander+=der Ausländer, die Ausländer de cent+ =der Cent, die Cents de creditcard+ =die Kreditkarte, die Kreditkarten het document+ =das Dokument, die Dokumente de dokter +=der Arzt, die Ärzte de euro +=der Euro, die Euros de geldstraf, de boete= die Geldstrafe de gewonde+ =der Verletzte, die Verletzten de hulp= die Hilfe de kassa +=die Kasse, die Kassen de liter+ =der Liter, die Liter de lucht= die Luft de motor+ =der Motor, die Motoren het nummer +=die Nummer, die Nummern de olie= das Öl het ongeluk+ =der Unfall, die Unfälle de pech +=die Panne, die Pannen de politie= die Polizei de politieagent +=der Polizist, die Polizisten de politieagente +=die Polizistin, die Polizistinnen de reparatie +=die Reparatur, die Reparaturen de schade+ =der Schaden, die Schäden het tankstation +=die Tankstelle, die Tankstellen het visum= das Visum het ziekenhuis+ =das Krankenhaus, die Krankenhäuser de Zwitserse frank +=der Franken, die Franken D II branden+ =brennen, gebrannt controleren= kontrollieren geven+ =geben, gegeben helpen+ =helfen, geholfen kosten= kosten krijgen+ =bekommen, bekommen letten op= achten auf meenemen+ =mitnehmen, mitgenommen opbellen+ =anrufen, angerufen parkeren= parken redden= retten repareren= reparieren roepen+ =rufen, gerufen stoppen+ =halten, gehalten sturen= schicken verliezen+ =verlieren, verloren wisselen= wechseln zoeken= suchen D III dood= tot naar de politie= zur Polizei toegestaan= erlaubt vol= voll J1 J2 J3 het adres+ = die Adresse, die Adressen de ansichtkaart+ = die Ansichtskarte, die Ansichtskarten het antwoordapparaat = der Anrufbeantworter het bericht += die Nachricht, die Nachrichten de brief+ = der Brief, die Briefe het buitenland = das Ausland de brievenbus = der Briefkasten de computer+ = der Computer, die Computer de e-mail += die E-Mail, die E-Mails het e-mailadres+ = die E-Mail-Adresse, die E-Mail-Adressen de envelop = der Umschlag het formulier += das Formular, die Formulare de informatie+ = die Information, die Informationen de inlichting += die Auskunft, die Auskünfte het internet = das Internet de iPad += das iPad, die iPads de iPhone += das iPhone, die iPhones de laptop += der Laptop, die Laptops het legitimatiebewijs = der Ausweis het mobiele nummer+ = die Handynummer, die Handynummern het mobieltje += das Handy, die Handys het pakje += das Päckchen, die Päckchen het pakket += das Paket, die Pakete het paspoort += der Pass, die Pässe het porto = das Porto de post = die Post de postbus = das Postfach het postkantoor = die Post de postzegel += die Briefmarke, die Briefmarken de prepaidkaart += die Prepaidkarte, die Prepaidkarten de sms+ = die SMS, die SMS de tablet += das Tablet, die Tablets de telefoon+ = das Telefon, die Telefone aankomen += ankommen, angekommen afhalen = abholen bereiken = erreichen geld opnemen += Geld abheben, abgehoben geld overmaken+ = Geld überweisen, überwiesen halen = holen het niet doen += nicht gehen, gegangen horen, verstaan = hören informeren over = informeren über invullen = ausfüllen kiezen = wählen krijgen = kriegen rinkelen = klingeln sms'en = simsen spreken += sprechen, gesprochen telefoneren = telefonieren terugbellen = zurückrufen verstaan, begrijpen+ = verstehen, verstanden versturen = verschicken vinden += finden, gefunden aan = an bezet = besetzt kapot = kaputt A Sehen: sichern=beveiligen löschen=verwijderen das Opfer=het slachtoffer vorbeugen=voorkómen sobald=zodra vorausgesetzt=onder de voorwaarde, vooropgesteld der Rechner= de computer austauschen=verwisselen zielstrebig=doelbewust, vastberaden das Gerät=het apparaat offenbar=blijkbaar, klaarblijkelijk ausfindig machen=opsporen, ontdekken die Angabe=de opgave, het gegeven die Stufe=het niveau, het level, de fase das Fazit=de conclusie sperren=blokkeren --- B Lesen: der Eigentümer=de eigenaar die Anzeige=de aangifte erfolglos=zonder succes, vergeefs die Versteigerung=de veiling der Anspruch=de aanspraak das Gesetz=de wet G Hören: der Sender=de zender der Empfänger=de ontvanger das Funkgerät=de mobilofoon die Hosentasche=de broekzak die geschützte Marke=het beschermde merk H Lesen: löschen=blussen der Bankangestellte=de bankemployé das Kennzeichen=het kenteken der Stau=de file
Ingezonden op 25-09-2017 - 675x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!