Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans-Klas4
› 1 Frans Deel 1 Woordjes Vocabulaire de Base Module 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans-Klas4
1 Frans Deel 1 Woordjes Vocabulaire de Base Module 1
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
les établissements scolaires (m)=de onderwijsinstellingen le collège=de school voor voortgezet onderwijs (onderbouw) l'école primaire=de basisschool l'école secondaire=de middelbare school le lycée (mixte/privé/public)=de school voor voortgezet ondewijs (bovenbouw) gemixt, privé, openbaar l'université=de universiteit la faculté=de universiteit, de faculteit le directeur=de directeur l'élève (m/f)=de leerling l'enseignant (m)=de docent l'étudiant (m/f)=de student l'instituteur=de onderwijzer le lycéen=de leerling van een bovenbouwschool le professeur=de leraar, de professor pensionnaire (demi-)=de leerling die (half) intern woont les locaux (m)=de lokalen l'atelier=het atelier, de werkplaats la bibliothèque=de bibliotheek le bureau=de werkkamer, het kantoor la cantine=de kantine le cours (de tennis)=de (tennis)les le dortoir=de slaapzaal le gymnase=de gymzaal l'infirmerie (f)=de eerstehulppost op school le laboratoire=het laboratorium la piscine=het zwembad le réfectoire=de eetzaal, de refter la salle de classe / d’ordinateurs=het klas-/computerlokaal le secrétariat=het secretariaat le terrain de sports=het sportveld le vestiaire=de garderobe les matières (f)=de (school)vakken la langue maternelle=de moedertaal la langue seconde=de vreemde taal les sciences (f)=de exacte vakken la biologie=de biologie la chimie=de scheikunde la physique=de natuurkunde les sciences humaines (f)=de maatschappijvakken les sciences économiques (f)=economie l'organisation de l’entreprise=management en organisatie la géographie=aardrijkskunde l'histoire (f)=geschiedenis la philosophie=filosofie la psychologie=psychologie les arts visuels=beeldende vorming la musique=muziek les mathématiques (f)=wiskunde l'informatique=informatica le programme scolaire=het schoolprogramma le baccalauréat=het eindexamen vwo le bulletin=het rapport le cahier=het schrift la chiffre/ le nombre=het cijfer le cours=de les le crayon=het potlood le débutant=de beginner les devoirs (m)=het huiswerk la dictée=het dictee l'effort (m)=de inspanning, de moeite l'épreuve (orale/écrite)=de toets (mondeling, geschreven) les études (f)=de studie l'examen (m)=het examen l'exercice=de opdracht la faute=de fout l'heure du déjeuner (f)=lunchtijd la récréation=de pauze, het speelkwartier la leçon=de les la littérature=de literatuur le livre=het boek la matière=het schoolvak la mémoire=het opstel, de scriptie le mot=het woord la note / la moyenne=het cijfer / het gemiddelde la page=de pagina le papier=het papier la pause=de pauze la phrase=de zin la rentrée=het begin van het schooljaar la réponse=het antwoord le semestre=het semester le stylo=de pen le sujet=het onderwerp le tableau=het bord, het schilderij le texte=de tekst le thème=het thema, het onderwerp le trimestre=het trimester apprendre par coeur=uit het hoofd leren avoir besoin de=nodig hebben avoir raison=gelijk hebben avoir tort=ongelijk hebben comprendre=begrijpen connaître=kennen corriger=verbeteren échouer=mislukken essayer=proberen être en seconde=in de vierde zitten être en deuxième année=in het tweede jaar zitten être en première=in de vijfde zitten être en terminale=in de examenklas (6e) zitten être fort / faible en=goed/slecht zijn in étudier=(be)studeren expliquer=uitleggen faire les devoirs=huiswerk maken faire une expérience=een experiment uitvoeren faire des progrès=vooruit gaan, ignorer=niet weten, negeren manquer les cours=de lessen missen oublier=vergeten participer=deelnemen passer un examen=een examen doen poser une question=een vraag stellen répéter=herhalen répondre=(be)antwoorden réussir=slagen revoir son travail=zijn werk herhalen/teruglezen savoir=weten, kunnen (geleerd hebben) se débrouiller=zich redden s’inscrire (au cours / à la faculté)=zich inschrijven (voor de lessen/op de universiteit) suivre des cours / un stage=lessen volgen/ een stage volgen les activités périscolaires (f)=de buitenschoolse activiteiten les loisirs (m)=de vrije tijd, de vrijetijdsbesteding l'association (culturelle, pour la protection de l’environnement, etc.)=de vereniging (cultureel, ter bescherming van het milieu, etc.) la chorale=het koor le club=de club faire du bénévolat=vrijwilligerswerk doen prendre conscience=zich ergens van bewust worden rendre service=een dienst verlenen en classe=in de klas qu’est-ce que ce mot veut dire ?=wat betekent dat woord? je veux dire...=ik bedoel... travailler par deux / en groupes=in tweetallen/groepjes werken de quoi/qui s’ agit-il ?=waarover/over wie gaat het? complétez ces phrases=vul de zin aan cochez la bonne réponse=kruis het goede antwoord aan remplissez le blanc=vul de antwoorden in écrivez vos réponses sur une feuille à part=schrijf jullie antwoorden op een apart blaadje vrai ou faux ?=goed of fout? vos projets (m)=jullie plannen l'ambition (f)=de ambitie le bonheur=het geluk le but=het doel(punt) à l’avenir=in de toekomst la carrière=de loopbaan, de carrière certain(e)=zeker le choix=de keuze le chômage=de werkeloosheid le diplôme=het diploma le futur=de toekomst l'idée (f)=het idee le métier=het beroep, het vak peut-être=misschien probable / probablement=waarschijnlijk le projet=het plan le rêve=de droom le salaire=het salaris, het loon la vie=het leven avoir l’intention de=van plan zijn te changer d’avis=van gedachte veranderen chercher un emploi=een baan zoeken choisir=kiezen créer=maken, creeeren croire=geloven, denken décider=besluiten devenir=worden envisager=overwegen espérer=hopen faire des études (de droit / de médecine)=(rechten/geneeskunde) studeren hésiter=aarzelen imaginer=inbeelden je n’ en ai aucune idée=ik heb er geen idee van j’aimerais...=ik zou graag ... je voudrais + infinitif=ik zou graag willen... l’informatique (f)=de informatica appuyer=(in)drukken le clavier=het toetsenbord l'écran=het scherm frapper le nom (du professeur)=de naam (van de leraar) intypen taper=typen l'imprimante (f)=de printer le joystick / la manette de jeux=de joystick le logiciel=de software l'ordinateur (m)=de computer le programme=het programma la puce=de chip la souris=de muis les touches (f)=de toetsen bien=goed compliqué=ingewikkeld, lastig difficile=moeilijk dur=hard, zwaar, moeiljk facile=makkelijk intéressant=interessant important=belangrijk utile/inutile=nuttig/nutteloos l'argument (m)=het argument la décision=de beslissing la discussion=de discussie l'évènement=de gebeurtenis l'explication=de uitleg l'idée=het idee l'opinion=de mening le problème=het probleem la question=de vraag la raison=de reden la réaction=de reactie le résultat=het resultaat la situation=de situatie, de ligging la solution=de oplossing à mon avis=volgens mij au contraire=integendeel d'un côté=aan de ene kant de l'autre côté=aan de andere kant par conséquent=daardoor avoir lieur=plaatsvinden décider=beslissen discuter=discussieren être d'accord (avec)=het eens zijn (met) être pour=(er)voor zijn être contre=(er)tegen zijn se disputer=ruzie maken
Ingezonden op 10-10-2017 - 735x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!