Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Latijn, woordjes
› 20 16 - 20
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Latijn, woordjes
20 16 - 20
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
ut = zoals; als; hoe narrare = vertellen quaeso = vraag ik; alsjeblieft dimittere = wegzenden; vrijlaten verus = waar; juist; echt is = hij ea = zij id = het liberare = bevrijden stultus = dom; dwaas; gek difficilis = moeilijk; lastig item = eveneens; ook domum = naar huis considere = gaan zitten cibus = voedsel; eten; spijs vinum = wijn delectare = verheugen; verblijden; amuseren; vermaken focus = haard accedere = naderen; lopen naar fundere = (uit)gieten; bevochtigen spargere = (be)sprenkelen appellare = aanspreken; toespreken; zich richten tot; noemen libens = graag; gewillig donum = geschenk; cadeau; gave votum = wens favere = gunstig gezind zijn gratia = dank gratias agere = (be)danken postremo = ten slotte flamma = vlam; vuur comperire = vernemen uxor, uxoris = echtgenote; vrouw tamen = toch orare = bidden; smeken perturbare = in verwarring brengen quo? = waarheen ducere = leiden; brengen opus, operis = werk; bouwwerk monumentum = gedenkteken bellum = oorlog honor, honoris = eerbewijs; eer; erebaan; ambt; ereambt exstruere = oprichten; opbouwen; bouwen explanare = uitleggen; verklaren huc = hierheen pons, pontis = brug saepe = vaak; dikwijls imponere = zetten; opleggen; bouwen tradere = overgeven; overdragen; toevertrouwen credere = geloven; vertrouwen ars, artis = kunst; vaardigheid egregius = uitstekend; voortreffelijk; buitengewoon tres, tria = drie annus = jaar summus = hoogst; grootst ingens, ingentis = reusachtig; geweldig; zeer groot habere = hebben; houden in animo habere = van plan zijn ire = gaan qui = die; dat quae = die; dat quod = die; dat invitare = uitnodigen is, ea, id = hij; zij; het; deze; dit; die; dat quando = wanneer redire = terugkeren; teruggaan nisi = als niet; behalve; dan cenare = eten salus, salutis = redding; welzijn rectus = recht; juist hospes, hospitis = gast; gastheer transire = oversteken prohibere = verhinderen numerus = getal; aantal crescere = groeien; toenemen alienus = vreemd; vreemde imperium = rijk nondum = nog niet perire = te gronde gaan; omkomen disserere = spreken over nullus = geen civitas, civitatis = staat; stad; stam trans {+ acc.} = over; aan de overkant van sedes, sedis = zitplaats; zetel; stoel; woonplaats sub {+ abl.} = onder ripa = oever exercere = oefenen; uitoefenen velle = willen nuptiae = huwelijk; bruiloft aetas, aitatis = leeftijd duae = twee duo = twee virgo, virginis = maagd; meisje idoneus = geschikt destinare = vaststellen; bepalen; bestemmen recusare = weigeren ius = recht filia = dochter voluntas, voluntatis = wil; wens; verlangen autem = maar; echter; en (dan) fortasse = misschien ita = zo clemens, clementis = mild; toegeeflijk uxorem ducere = trouwen nescire = niet weten cum = toen; als; wanneer vel = of litterae = brief; literatuur; wetenschap studere = zich wijden aan; zich inspannen; willen consilium = raad; advies; plan utilis, utilis = nuttig; bruikbaar ostendere = tonen asper = ruw; hard; grof; bars simulare = doen alsof nolle = niet willen censere = schatten; menen; vinden; houden voor laedere = verwonden; pijn doen; kwetsen decimus = tiende abire = gaan; weggaan; vertrekken adesse = aanwezig zijn; er zijn; helpen incipere = beginnen interesse = deelnemen aan quinque = vijf bibere = drinken conspicere = in het oog krijgen; zien iuxta = naast priusquam = voordat parentes = ouders posse = kunnen poscere = eisen; vragen cupere = begeren; verlangen; wensen; willen per = door; gedurende quattuor = vier mensis, mensis = maand libertas = vrijheid accipere = aannemen; ontvangen testis, testis = getuige capere = grijpen; pakken collocare = plaatsen; zetten decem = tien abesse = afwezig zijn; ontbreken dubitare = aarzelen; twijfelen aspicere = kijken naar; zien; aanzien
Ingezonden op 19-10-2017 - 1271x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
09-11-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!