Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Grote teksten geschiedenis van de filosofie
› 13 College 13
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Grote teksten geschiedenis van de filosofie
13 College 13
Jaar 2 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Hume zegt dat de argumenten van Berkeley geldig zijn, maar als sceptische argumenten. Wat voor scepticus is Hume? = Gematigd scepticus. Hume wil ruimte laten voor het probabilisme. Wat is het probabilisme? = Sommige meningen zijn waarschijnlijker dan anderen. Zo is de mening van de zwaartekracht meer waarschijnlijk dan meningen van astrologie. Wat is Humes kritiek op het argument van design: dat de wereld een machine is die door iemand wordt gemaakt? = Hume vraagt zich af of we weten hoe dat werkt en dat is niet, dus kunnen we niet zeggen dat de wereld een machine is, want we weten er te weinig van. Wat is volgens Hume een voorbeeld van een goede analogie? = Galileo die de maan met de aarde vergeleek. We kunnen onderscheid maken tussen oordelen die wel waarschijnlijk lijken en oordelen die lijken op een analogie. Hoe weten we dat de beelden in ons hoofd lijken op de werkelijkheid? = Descartes: omdat God ons niet bedriegt. Dus volgens Descartes ligt de oorzaak van mijn beelden in de externe wereld. Locke is het daar deels mee eens. Hume: ik heb de beelden, door wat worden ze veroorzaakt? Bij het woord oorzaak ben ik een causaal oordeel aan het vellen. Wat is Humes probleem met causaliteit? = het is een relatie tussen twee objecten die niet noodzakelijk waar zijn. Het is a posteriori. Je concludeert dan dat er een causaal verband is tussen a en b, maar causaliteit ervaar je nooit. Causaal verband is iets wat ik nooit kan waarnemen. Welke conclusie trekt Hume uit dat we geen toegang hebben tot objecten? = Niet dat de materiële wereld niet bestaat, maar alleen dat hij er nooit zeker van kan zijn dat de materiële wereld de oorzaak kan zijn van mijn ideeën. Wat we hebben zijn percepties en wat we nooit kunnen hebben is de ervaring van de causale relaties tussen de materiële wereld en de percepties. We hebben alleen toegang tot de percepties. Kan ik concluderen dat de materiële buitenwereld daar de oorzaak voor is? Niet met zekerheid. Dan zegt hij dat wat Descartes doet: een beroep doen op God, niet werkt. Als je dus twijfelt kun je het beste zeggen dat je niet kunt weten of de materiële wereld bestaat. Dan win je als scepticus, want er zijn geen bewijzen dat de materiële wereld bestaat. Wat is het verschil tussen Locke en Hume? = Hume legt de focus veel meer op analogie en Locke op intuïtie. Filosofisch gezien is de tekst van Locke ook veel minder interessant, maar wel belangrijk, want Berkeley reageert op Descartes met Locke. Locke zegt dat primaire kwaliteiten reëel zijn, Berkeley vraagt hoe weet je dat. Wat is matters of fact volgens Hume? = Alles wat ik over de werkelijkheid kan zeggen. Wat is relativisme volgens Hume? = Meningen veranderen door de loop van de tijd en je kunt van mening verschillen met iemand. Dat vindt hij filosofisch gezien niet zo interessant. In het dagelijks leven gaan wij niet uit van scepticisme. Het natuurlijk instinct is om er vanuit te gaan dat er een wereld bestaat en daar gaan we in het dagelijks leven ook vanuit. Wat zegt Hume over phyrronistisch scepticisme? = Het is heel moeilijk om phyrronistisch scepticisme te bestrijden, maar we gedragen ons alsof er een buitenwereld bestaat. Dus we bestrijden het met ons alledaags gedrag. Uiteindelijk heeft de radicale scepticus dezelfde instincten als wij hebben. Onze instincten vertellen ons uiteindelijk dat de buitenwereld wel bestaat. Filosofisch gezien kan het scepticisme niet worden bestreden. Maar uiteindelijk is het onze natuur die zich verzet tegen radicaal scepticisme. We kunnen niet de hele dag lang phyrronistisch denken. Deze houding is niet houdbaar. Als we geloven dat er een causaal verband is, waar komt het vandaan: psychologisch. Het pyrronisme is een paradoxaal scepticisme wat niet is vol te houden. Waarom spreekt Hume van een spanning tussen rede en natuurlijk instinct? = Wat zegt de rede ons? Dat we niets weten over het verband tussen onze indrukken en de buitenwereld en ons natuurlijk instinct gaat er vanuit dat er een verband is. We kunnen nooit laten zien dat er een causaal verband is tussen die twee, maar ons natuurlijk instinct zegt dat we erin moeten geloven. Het is nooit 100% te rechtvaardigen, maar dat geldt voor alle oordelen over matters of fact. De oorsprong van de analogie komt van rede. Het tweede bezwaar: Berkeleys punt: Op het moment dat we zeggen dat alle kwaliteiten en percepties, dat ik al die kwaliteiten weg neem, wat blijft er dan over? Het heeft geen nut. Hume vindt dit argument wel sterk, want het blijft iets over waarvan ik niet weet wat het is. Uiteindelijk zegt ook Hume dat we geneigd zijn om te geloven dat er een materiële wereld bestaat, maar als je alle kwaliteiten weghaalt, blijft er iets over waarvan we niet kunnen zeggen wat er is. Een unknown something. Wat hebben Kant en Hume gemeenschappelijk? = Ze willen allebei de grenzen van de menselijke kennis vergelijken. Hume wil de grenzen van de menselijke kennis traceren. Wat zijn de dingen waarover we kunnen praten. Wat voor oordelen zijn er volgens Hume? = Relations of ideas. Daarvan kunnen we 100% zekerheid krijgen. En dan geeft hij voorbeelden daarvan. Maar ze zijn tegelijkertijd ook tautologisch. Ze zijn niet informatief. Alle oordelen over matters of fact kunnen we nooit met zekerheid bewijzen. A is misschien waar, maar niet A was ook mogelijk geweest. Leibniz gebruikte dit ook al. God koos voor A want dat was de beste wereld, maar niet A is voorstelbaar. Hume zegt dat alle matters of fact oordelen ontkent kunnen worden zonder dat er een logisch contradictie ontstaat, maar juist daardoor zijn ze niet 100% zeker. Maar er zijn verschillende oordelen van matters of fact. Hij noemt wetenschappen. Welke wetenschappen zijn legitiem en welke wetenschappen zijn zinloos. Alle wetenschappen die hij noemde gaan over matters of fact. De beroemde vork van Hume. Causaal verband blijft onzeker, maar andere onderdelen waarop ik causaliteit baseer gaan wel terug op ervaringen. Hij gaat analyseren hoe menselijke kennis tot stand komt. Oordelen relations of ideas zijn 100% zeker. Matters of fact zijn nooit 100% te rechtvaardigen, maar wel terug te brengen tot de ervaring. Er zijn ook componenten dat ik een beroep kan doen op de wetenschap. Als we het hebben over de wetenschap moeten wij ons altijd afvragen waar onze ideeën van begrippen vandaan komen. Metafysica theologie is noch gebaseerd op relations of ideas en die oordelen bevatten geen enkel component dat berust is op de ervaring. Hij zegt niet dat er geen causale relatie is tussen ideeën en de buitenwereld. Je kun nooit met 100% zekerheid bewijzen dat de aantrekkingskracht van de zon de aarde laat draaien, maar de aarde en de zon zelf zijn wel terug te voeren op impressies, indrukken. Van wanneer tot wanneer leefde Immanuel Kant? = Van 1724 tot 1804. Wat is de centrale probleemstelling van Kants kritiek? = Hoe kan het dat kennis in het subject informatie bevat over de werkelijkheid en wat is de relatie tussen mijn idee en de werkelijkheid. Kant laat duidelijk zien hoe zijn eigen filosofie zich verhoudt tot de auteurs die we hebben besproken. Wat is Kants dogmatisme? = denk aan de rol die aangeboren ideeën spelen in Descartes’ systeem. Descartes laat niet zien waarom die ideeën aangeboren zijn. Ze doen een beroep op zuivere begrippen, zonder iets te zeggen over de oorsprong van die begrippen. ‘Zuiver’ is hier een synoniem van a priori. Waarom heet het boek van Kant de kritiek van de zuivere rede? = Omdat Kant wil laten zien waar onze ideeën vandaan komen. Waarop is ons criterium van waarheid gebaseerd. Wat is Kants kritiek op Locke en andere empiristen? = “Locke trad zo inconsequent op dat hij (…) kennis probeerde te verkrijgen die ver boven elke ervaringsgrens uitging. David Hume zag in dat het voor dat laatste noodzakelijk was dat [sommige] begrippen een a priori-oorsprong hadden (…). Omdat hij echter niet kon verklaren hoe het mogelijk is dat het verstand begrippen die op zichzelf niet in het verstand verbonden zijn, in het object toch als noodzakelijk verbonden moet denken (…) leidde hij ze noodgedwongen van de ervaring af (namelijk van een door herhaalde associatie in de ervaring ontstane subjectieve noodzakelijkheid, die uiteindelijk ten onrechte als objectief wordt beschouwd, d.w.z. van gewoonte). Daarna ging hij zeer consequent ter werk door te verklaren dat het onmogelijk was boven de ervaringsgrens uit te gaan (…). De empirische afleiding (…) laat zich echter niet verenigen met de werkelijkheid van de wetenschappelijke kennis die we hebben, namelijk de zuivere wiskunde en de algemene natuurwetenschap.” (KRV, B127-128) Probleem bij Locke: Locke is inconsequent door aan de ene kant te zeggen dat we kennis halen uit de ervaring, maar aan de andere kant boven die ervaringsgrens gaat door te zeggen dat primaire kwaliteiten reëel zijn. Hume ziet hier een probleem: Hij zag in dat we voor het boven de ervaringsgrens te gaan, we a priori oorzaak hebben, maar hij weet niet hoe. Je weet niet hoe die begrippen die a priori zouden moeten zijn in de geest ontstaan. Waar komt het idee van een causaal verband vandaan volgens Hume en wat vindt Kant daarvan? Niet uit de ervaring, dus het zou eigenlijk a priori moeten zijn, maar Hume was een empirist en hij geloofde niet in a priori. Hij kon niet verklaren hoe het a priori zou zijn, dus vond hij een andere oplossing. Hume zegt dat causaliteit ten onrechte als subjectief wordt beschouwd. Daarna was Hume consequent, maar zijn probleem is dat hij niet kan verklaren waarom algemene natuurwetenschappen geldig zijn. Volgens Hume kan dat nooit 100% geldig zijn. Dus als Hume consequent is, moet hij concluderen dat iets van metafysica hooguit waarschijnlijk is. Kants oplossing: Kant introduceert een derde kant aan de vork van Hume. Hume maakte onderscheid tussen oordelen van relations of ideas en oordelen van matters of fact. Deze oorden van matters of fact zijn analytisch en a priori. A posteriori is gebaseerd op de ervaring. Dat is synthetisch. Bij mijn definitie van zaal zitten het aantal studenten niet inbegrepen. Tot nu toe zegt Kant dat men altijd zei dat alle analytische oordelen a priori zijn en alle synthetische oordelen a posteriori. Maar volgens Kant zijn er ook a priori synthetische oordelen: Bijv. Bij alle veranderingen in de materiële wereld blijft bij hoeveelheid materie gelijk. En 7+5=12. Synthetisch: dat de predicaat iets toevoegt aan het subject. Het tweede stuk voegt iets toe. Het is synthetisch, want het voegt iets toe aan het eerste deel. Als je een woordenboek pakt, staat er dat niet als definitie bij materie. Het is wel synthetisch, het is informatief, maar het is tegelijkertijd noodzakelijk. Het is noodzakelijk, want als je het ontkent, heb je een probleem. 7+5 is 12: bij definitie van 7 of 5 is 12 niet inbegrepen. Het is informatief, maar ook noodzakelijk. Dus de wiskundige stellingen zijn a priori, omdat de logisch en noodzakelijk zijn, maar ze zijn synthetisch omdat ze informatie geven. Wat doet Kant met de vork van Hume? = Kant introduceert een derde kant aan de vork van Hume. Hume maakte onderscheid tussen oordelen van relations of ideas en oordelen van matters of fact. Deze oorden van matters of fact zijn analytisch en a priori. A posteriori is gebaseerd op de ervaring. Dat is synthetisch. Bij mijn definitie van zaal zitten het aantal studenten niet inbegrepen. Tot nu toe zegt Kant dat men altijd zei dat alle analytische oordelen a priori zijn en alle synthetische oordelen a posteriori. Maar volgens Kant zijn er ook a priori synthetische oordelen: Bijv. Bij alle veranderingen in de materiële wereld blijft bij hoeveelheid materie gelijk. En 7+5=12. Synthetisch: dat de predicaat iets toevoegt aan het subject. Het tweede stuk voegt iets toe. Het is synthetisch, want het voegt iets toe aan het eerste deel. Als je een woordenboek pakt, staat er dat niet als definitie bij materie. Het is wel synthetisch, het is informatief, maar het is tegelijkertijd noodzakelijk. Het is noodzakelijk, want als je het ontkent, heb je een probleem. 7+5 is 12: bij definitie van 7 of 5 is 12 niet inbegrepen. Het is informatief, maar ook noodzakelijk. Dus de wiskundige stellingen zijn a priori, omdat de logisch en noodzakelijk zijn, maar ze zijn synthetisch omdat ze informatie geven. Wat voegt Kant toe aan de vork van Hume? = A priori synthetisch: noodzakelijk, maar wel informatief. Ook de metafysica probeert synthetische oordelen te formuleren. Wat is volgens Kant het probleem van de metafysica? = Kant zegt dat het probleem van de metafysica is dat ze ook synthetische oordelen proberen te formuleren, maar de metafysica geen informatie over de objecten in de werkelijkheid geeft. Als ik probeer te bewijzen dat God bestaat, zoals Descartes doet. Descartes zegt dat het bestaan van God noodzakelijk is, maar het probleem is dat God niet uit de ervaring komt. Dus Kant is het met Hume eens dat de metafysica een ongeldige wetenschap is, omdat het niet gebaseerd is op ervaring, maar in tegenstelling tot Hume denkt Kant dat er wel oordelen van matters of fact zijn die ook absoluut noodzakelijk zijn. Hoe kan het volgens Kant dat we synthetische a priori oordelen kunnen formuleren? = Er gaat bij ons geen kennis aan vooraf aan de ervaring, hoewel al onze kennis begint met de ervaring komt niet al onze kennis uit de ervaring. Ons eigen kenvermogen kan de ervaring structureren. Je hebt ervaring, input nodig. Dat er zonder ervaring geen kennis is, neemt niet weg dat alle kennis uit de ervaring komt. Welke drie niveaus van kennis zijn er volgens Descartes? = 1. De zinlijkheid: het vermogen om door iets dat van buiten op ons inwerkt, indrukken te ontvangen en tot voorstellingen te verbinden. 2. Het verstand: het vermogen om het materiaal dat de zinlijkheid ons verschaft tot begrippen te verheffen en tot bepaalde gekende objecten te verbinden. 3. De rede: het “vermogen tot gevolgtrekken” en degene die aan het verstand de regels geeft volgens weke het verstand te werk moet gaan. Die indrukken bij zinlijkheid worden gestructureerd door ruimte en tijd. Al onze voorstellingen hebben een tijd-ruimtelijke structuur. Hij was bekend met een debat over tijd en ruimte. Het ging over absolute relatieve ruimte. Volgens Newton is ruimte iets absoluuts: onafhankelijk. Kant zegt dat ruimte en tijd noch absoluut of objectief zijn, maar a priori in onze ervaring zit. Ik kan me geen objecten voorstellen die zich niet in ruimte en tijd bevinden. Ruimte en tijd zijn a priori vormen van de zintuiglijkheid. Je kunt tijd en ruimte niet wegdenken. Objecten wel, maar extensie kun je niet wegdenken. We kunnen niet anders dan dingen bedenken in een tijdruimtelijke structuur. We kunnen objecten wegdenken, maar tijd en ruimte niet. Wat zijn volgens Kant de a priori vormen van verstand? = De categorieën: oerbegrippen die ons helpen om objecten te verbinden tot kennis. Het probleem van Locke was dat hij substantie niet kon definiëren. Hume zegt dat oorzakelijkheid iets is wat ik niet kan waarnemen. Wat zegt Kant hier over en over categorieën? = Dat het juist a priori begrippen zijn die je gebruikt om aanschouwingen te structureren. Op basis van de aanschouwingen concludeer ik dat tafel iets is wat ik als substantie beschouw en de kleur een predicaat is die er aan toevoeg of zoiets. Hume had gelijk volgens Kant dat je causaliteit niet waarneemt in de natuur. Maar Kant zegt dat causale oordelen wel noodzakelijk zijn. Maar geen a posteriori begrip, maar een a priori begrip. Categorieën worden alleen toegepast op aanschouwingen. Toepassing van de categorieën is alleen geldig binnen het domein van de mogelijke ervaring. Als je een stoel ziet, ben je de categorie van het bestaan aan het toepassen op een aanschouwing. Bestaan is een categorie. Als ik zeg dat God bestaat, pas ik de categorie toe op een idee van God. Een object van een mogelijke ervaring. Tegelijkertijd probeer je de noodzakelijkheid van de oordelen te verantwoorden… Alle categorieën moeten worden toegepast op de mogelijke ervaringen. Je kunt niet zeggen dat God de schepper van de wereld is, want dan pas je de categorie ontstaan of zoiets toe op iets dat niet terug te brengen is tot de ervaring of zoiets. Categorieën zijn: 1. Universeel (gemeenschappelijk aan alle mensen). 2. Noodzakelijk (zonder deze principes is kennis niet mogelijk). “Zonder zintuiglijkheid zou geen object aan ons gegeven zijn, zonder begrip zou geen object gedacht kunnen worden. Begrippen zonder voorstellingen zijn leeg, voorstellingen zonder begrippen zijn blind (…). Het verstand kan niets aanschouwen en de zinnen kunnen niets denken. Slechts doordat ze zich verenigen, kan kennis ontstaan ”. (KZR, B75-76). Wat bedoelt Kant hier mee? = Dit is wat Kant bedoelt met dat kennis bij ervaring hoort. Zonder ervaring zijn deze categorieën leeg en kunnen ze geen kennis opleveren. Zonder voorstellingen zijn de begrippen blind, want dan kunnen ze niets structureren. De begrippen structureren de aanschouwingen en zo ontstaan er objecten van kennis. Wat is een van de problemen met het dualisme van Descartes volgens Kant? = Descartes poneer het ik denk, ik besta voordat hij weet of er een materiële wereld bestaat. Kant heeft ook een ik denk, maar heel anders dan Descartes. Hume zegt dat als hij naar zichzelf kijkt, hij alleen een aan eenvolging van indrukken ziet. Hume zegt dat ik met ik de percepties niet waar neemt. Hume spreekt zich tegen. Kant zegt dat de oorspronkelijke eenheid van het ik denk de drager is van de categorieën en degene die de indrukken krijgt. Ik word me bewust van mezelf dankzij het feit dat ik indrukken krijg van de buitenwereld. Zonder de indrukken van de buitenwereld zou perceptie niet plaats vinden of zoiets. Want Kant zegt dat metacategorieën synthetiseren, structureren de zintuiglijke indrukken. Hoe komt het dat ik in staat ben om dat te synthetiseren. Een dubbele synthese hier. Op het niveau van indrukken krijg ik een menigvuldigheid van indrukken. De synthese is mogelijk dankzij het feit dat ik de stroom van indrukken aan mezelf als subject kan toeschrijven. Hume zegt dat hij aan de ene kant zijn ik niet waarneemt maar aan de andere kant ziet hij zichzelf als eigenaar van de percepties. Kant zegt dat het ik zichzelf als eigenaar van de indrukken herkent. Dat noemt Kant het ‘ik denk’. Het punt is dat er geen ik denk is zonder indrukken. Zonder buitenwereld zijn er geen indrukken en zonder indrukken is er geen apperceptie. Kant zegt dat de zuivere apperceptie het idee van het ‘ik’ leveren. Zonder indrukken geen apperceptie. Wat is Kant ‘ik denk’? = Kant zegt dat het ik zichzelf als eigenaar van de indrukken herkent. Dat noemt Kant het ‘ik denk’. Het punt is dat er geen ik denk is zonder indrukken. Zonder buitenwereld zijn er geen indrukken en zonder indrukken is er geen apperceptie. Kant zegt dat de zuivere apperceptie het idee van het ‘ik’ leveren. Zonder indrukken geen apperceptie.
Ingezonden op 10-01-2018 - 1205x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!