Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Basisvocabularium Latijn, deel 1

1 Verba Valent Usu 1 tm 15

Jaar 4 (Gymnasium)

et = en; ook; zelfs
et ... et = niet alleen ... maar ook; zowel ... als; èn ... èn
esse = zijn; bestaan
pf esse = fui
futurus = zullende zijn; toekomstig
futurus esse = zullen zijn
fore = zullen zijn
qui interr. adi. = welke
qui rel. = welke; die; dat; wie; wat
qui adi. = een of ander
fng qui = quae, quod, cuius
in + acc. = naar; jegens; tegen; tot; in
in + abl. = in; op; bij
-que = en
non = niet; geen
hic (aanw. vnw) = deze; dit
fng hic = haec, hoc, huius
hic = hier; nu; toen
is = deze; dit; die; dat; hij; zij; het
fng is = ea, id, eius
ille = die; dat
hic ... ille = de laatstgenoemde ... de eerstgenoemde
ad + casus? = naar; bij; tot; +acc
sui = zichzelf
se = zich; hem; haar; hen
sese= se
inter se =onder elkaar; elkaar
tu = jij; u
sed = maar
non modo ... sed etiam = niet alleen ... maar ook
omnis = geheel; ieder; elk
fng omnis = omnis, omne, omnis
omnes = alle(n)
gen. omnes = omnium
omnia = alle(s)
quis interr. = wie; wat
fng quis interr. = quis/quae, quid, cuius
quis subst. = iemand; iets
fng quis subst. = qua, quid, cuius
quid = wat; waarom;iets
si = als; of
ego = ik
a ; ab ; abs = van; vanaf; sinds; door
naamval van a, ab, abs = abl.; ablativus
ut + indic. = hoe; zoals; zodra
ut ... ita = zoals ... zo; weliswaar ... maar
ut ... sic = zoals ... zo; weliswaar ... maar
ut primum + indic. = zodra
ut + coni. = dat; opdat; om te; zodat; gesteld dat
nec = en niet; ook niet; noch
neque = en niet; ook niet; noch
nec ... nec = noch ... noch; niet ... en ook niet
neque ... neque = noch ... noch; niet ... en ook niet
neque enim = want niet
neque tamen = en toch niet
neque vero = maar niet
posse = kunnen
pf posse = potui
ipse = zelf; zelfs; vanzelf
fng ipse = ipsa, ipsum, ipsius
et ipse = eveneens; ook
e; ex = uit; van ... uit; sinds; op grond van; tengevolge van
naamval e, ex = abl.
cum = (samen) met
cum + indic. = wanneer; toen; telkens wanneer
cum primum = zodra
cum ... tum = niet alleen ... maar ook; zowel ... als
cum + coni. = toen; omdat; hoewel; terwijl daarentegen
vix = nauwelijks; met moeite
vix ... cum + indic. = nauwelijks ... of
suus = zijn; haar; hun; (eigen)
aut = of
aut ... aut = of ... of
magnus = groot; belangrijk
fng magnus = maior, maius, maioris
maxime = zeer; vooral
quam = hoe; zoals; dan; zo .. mogelijk
facere = maken; doen; benoemen; kiezen
pf, ppp facere = feci, factum
res = zaak; ding; gebeurtenis; macht
gen. res = rei
e re publica = in het belang van de staat
re = in werkelijkheid; echt
re vera = in werkelijkheid; echt
res adversae = tegenspoed
gen. res adversae = rerum adversarum
res familiaris = vermogen; geld
gen. res familiaris = rei familiaris
res gestae = krijgsdaden
gen. res gestae = rerum gestarum
res militaris = krijgswezen
gen. res militaris = rei militaris
res novae = revolutie; omwenteling
gen. res novae = rerum novarum
res publica = staat; republiek; algemeen belang
gen. res publica = rei publicae
res secundae = voorspoed
gen. res secundae = rerum secundarum
ac = en; en ook; dan; als
atque = en; en ook; dan; als
dicere = zeggen; spreken; bedoelen; noemen; benoemen
pf, ppp dicere = dixi, dictum
dicunt = ze zeggen; men zegt
dare = geven
pf, ppp dare = dedi, datum
habere = hebben; houden; beschouwen als
pf, pp habere = habui, habitum
alius = een ander; nog een
fng alius = alia, aliud, alterius
alius ac = een ander dan
alius atque = een ander dan
alius ... alius = de een ... de ander
alius alio fugit = de een vlucht hierheen, de ander daarheen
alius aliud dicit = de een zegt dit, de ander dat
alii ... alii = sommige(n) ... andere(n)
videre = zien; erop toezien
pf, ppp videre = vidi, visum
videri (pass.)= gezien worden; schijnen
videtur mihi = het schijnt me (goed); ik besluit
videor mihi + inf. = ik meen; ik schijn mij toe
per = door ... heen; gedurende; door middel van
naamval per = acc.
animus = ziel; geest; moed
in animo habere = van plan zijn
mihi in animo est = ik ben van plan
multus = veel
plus = meer
gg plus = pluris; onzijdig
plures = meer
fng plures = plures, plura, plurium
plurimus = zeer veel
plurimi = zeer vele(n); de meeste(n)
fng plurimi = plurimae, plurima, plurimorum
iam = al; meer; nu; weldra
non iam = niet meer
iam non = niet meer
de = van (boven) ... af; over
naamval de = abl.
enim = immers; want
idem = dezelfde; hetzelfde; eveneens; ook
fng idem = eadem, idem, eiusdem
et idem = en ook; en eveneens
idem ac = dezelfde als
idem atque = dezelfde als
eodem = naar dezelfde plaats
nihil = niets
gg nihil = nullius, onzijdig
nil = niets
nihil subst. = niets
nihil adv. = in geen enkel opzicht; geenszins
nulla res = niets
gg nulla res = nullius rei, vrouwelijk

Ingezonden op 24-03-2018 - 611x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Niet per sé bedoeld voor anderen, kritiek heeft geen zin

Deze overhoring is meer dan vier jaar geleden ingestuurd!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere druk en wijkt jouw boek af van de oefening hierboven.

Vakken

Basisvocabularium Latijn, deel 1

1 Verba Valent Usu 1 tm 15