Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Paradoxen
› 4 College 4
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Paradoxen
4 College 4
Jaar 2 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Waar gaan de paradoxen van identiteit over? = Voornamelijk over identiteit door de tijd heen. De sleutel op plek A is hetzelfde als op plek B. Qua eigenschappen zijn ze veranderd: andere plek, slijtage, etc. Toch noemen we het dezelfde sleutel. Onder welke omstandigheden kunnen we zeggen dat het ene object hetzelfde is als het andere object en wat bedoelen we er mee en zijn we er consistent in? We hebben het voortdurend over dingen die hetzelfde zijn als die we eerder tegen waren gekomen. Dit soort constanten zijn belangrijk voor ons, bijv. personen met wie we omgaan. Moreel en juridisch is het ook belangrijk dat het om dezelfde persoon gaat. Om iemand verantwoordelijk te houden. Wat zegt Lewis over identiteit? = Identity is utterly simple and unproblematic. Everything is identical to itself; nothing is ever identical to anything except itself. There is never any problem about what makes something identical to itself; nothing can ever fail to be. Is er een probleem met absolute identiteit? = Absolute identiteit: ‘=’ is onproblematisch. Elk individu is identiek aan zichzelf en verder aan geen enkel ander individu. (Dit is waar Lewis het over heeft.) Frege deed er in zijn taal filosofie wel moeilijk over, maar over het algemeen is dit onproblematisch. Waaruit bestaat de absolute identiteit volgens Lewis? = Dat is een equivalentierelatie en is reflexief, symmetrisch en transitief. Wat is reflexief? = Iedereen is gelijk aan zichzelf. Wat is symmetrisch? = Je moet een equivalentierelatie ook kunnen omdraaien. Wat is transitief? = Als A hetzelfde is als B en B hetzelfde als C dan moet A ook hetzelfde zijn als C. Is dit een equivalentierelatie: ‘x is even lang als y’? = Ja. Is dit een equivalentierelatie: ‘x is groter dan y’? = Nee. Is dit een equivalentierelatie: ‘x is de buurman van y’? = Nee. Is dit een equivalentierelatie: ‘x heeft dezelfde voorouders als y’? = Ja. Is dit een equivalentierelatie: ‘x houdt van y’? = Nee. Is dit een equivalentierelatie: ‘x heeft dezelfde voornaam als y’? = Ja. Hoe kun je zien dat het identiteitsteken een speciale equivalentierelatie is? = Dat kun je laten zien door te kijken naar wat equivalentierelaties doen met de individuen waarop ze van toepassing zijn. Wat is een partitie? = Een manier om verzamelingen in hokjes in te delen, bijv. met dezelfde voornaam. Waarom is het identiteitsteken een bijzondere partitie? = Al deze verzamelingen hebben maar één element. Ze zijn alleen gelijk aan zichzelf. Welke aanname (reflexiviteit, symmetrie of transitiviteit) wordt in paradoxen op de proef gesteld? = transitiviteit. Van wanneer tot wanneer leefde Gottfried Wilhelm Leibniz? = Van 1646 tot 1716. Wat is de wet van Leibniz? = Als twee dingen identiek zijn, dan moeten ze ook dezelfde eigenschappen hebben. Dat impliceert als ze niet dezelfde eigenschappen hebben, ze niet identiek zijn. Probleem met een sleutel die slijtage heeft en een andere plek in de ruimte heeft. Dus er is iets mis met de wet van Leibniz. Het geldt wel voor absolute identiteit, maar niet voor identiteit door de tijd heen. Van wanneer tot wanneer leefde Epicharmus? = Ongeveer 540 tot 450 v. Chr. Wat is de paradox van Epicharmus? = Persoon A wil een schuld invorderen van persoon B, maar deze weigert te betalen: 1. De persoon die deze schuld maakte, C, bestond uit een verzameling van cellen. 2. Ik besta ook uit een verzameling van cellen. 3. Die verzamelingen zijn verschillend. 4. Dus ik ben niet die persoon (B ≠ C). 5. Dus heb ik geen schuld bij jou. Je ziet hier dat het praktische consequenties heeft. Materieel is er een verschil en toch willen we zeggen dat het hetzelfde individu is, in ieder geval dezelfde persoon. Dat te maken heeft met verantwoordelijkheid. We willen zeggen dat B en C dezelfde zijn, ondanks dat er cellen zijn verandert. Van wanneer tot wanneer leefde Chrysippus? = Ongeveer van 280 tot 207 v. Chr. Wat is de paradox van Chrysippus? = Stel je hebt een mannetje: Dion. En zonder voet is hij Theon. De voet wordt geamputeerd. Dion loopt schade op en Theon blijft heel. Dion overleeft et niet, want anders zouden beide individuen materieel precies met elkaar samenvallen. PowerPoint: “For the sake of argument, let one individual be thought of as whole-limbed; the other as minus one foot. Let the whole-limbed one be called Dion, the defective one Theon. Then let one of Dion’s feet be amputated ...” Stel dat de geamputeerde voet dezelfde voet is die Theon al mist. Dan blijft Theon ongedeerd, dus hij overleeft de operatie. Maar Dion overleeft de operatie niet, want anders zouden twee personen dezelfde ruimte innemen en dat kan niet. Hoe gaat de paradox van de 101 dalmatiërs? = 1. Bello is een dalmatiër en heeft 100 haren. 2. Als Bello 1 haar verliest, dan is hij nog steeds een hond. 3. Maar die hond is niet identiek met Bello (hij heeft 1 haar minder). 4. Ergo: Bello bevat minstens 100 honden; als hij blaft, blaffen er 100 honden met hem mee, enz. Hoe gaat de paradox van het standbeeld? = 1. Op dag 1 neemt een kunstenaar een homp klei (“Homp”) en maakt er een standbeeld van (“Adam”). 2. Op dag 2 drukt de kunstenaar Adam in elkaar en maakt een nieuw standbeeld van dezelfde klei (“Eva”). 3. Op dag 1 is Homp gelijk aan Adam. 4. Op dag 2 is Homp gelijk aan Eva. 5. Ergo: Adam is gelijk aan Eva (transitiviteit). Het gaat hier over de relatie tussen object en de materie waar het object uit bestaat. Als je zegt dat identiteit niet transitief is, ben je er uit, maar dat is een drastische aanname over identiteit. Verschillende objecten kunnen in materie hetzelfde zijn, maar dan hoeven ze nog niet samen te vallen. Hoe gaat de paradox van het schip van Theseus? = 1. Theseus bouwt een schip, A, dat gedurende lange tijd in de haven van Athene ligt. 2. Voor en na worden alle onderdelen van A vervangen en na enkele decennia is geen enkel onderdeel origineel meer (B1). Is B1 hetzelfde schip als A? Bij mensen worden cellen ook vervangen en dat vinden we ook dezelfde personen. Thomas Hobbes voegde er nog een stuk aan toe: 3. Iemand heeft alle oude onderdelen verzameld en bouwt er een exacte kopie van A van (B2). Is B2 hetzelfde schip als A? Als we beide vragen met “ja” beantwoorden, dan zijn B1 en B2 identiek (transitiviteit).Er zijn twee schepen die kandidaat zijn hetzelfde schip te zijn als A. Als we transitiviteit nemen, zijn B1 en B2 identiek. Onze intuïties over identiteit komen in de problemen. B1 en B2 kunnen niet hetzelfde zijn, maar die conclusie krijg je wel, dus daar moet je wat mee. Hoe gaat de paradox van de amoebe? = Dit gaat over celdeling. Als een cel gedeeld is, waar is cel 1 dan gebleven? Als links of rechts er niet was, zou je zeggen dat het de ander was. Je kun niet zeggen dat cel 1 dood is, want hij leeft voort in twee kopieën, maar die leven apart van elkaar verder. Het is de vraag of identiteit hier überhaupt van toepassing is. Hoe gaat de paradox van Church? = 1. Pierre gelooft dat “London” en “Londres” verschillende steden zijn. Hij leeft in Londen en leest boekjes voor toeristen en dat ziet hij als twee andere steden. 2. London heeft dus de eigenschap dat Pierre gelooft dat het een andere stad dan Londres is. 3. Londres heeft deze eigenschap uiteraard niet. 4. London en Londres hebben dus verschillende eigenschappen. 5. Ergo: London en Londres zijn niet identiek. Eigenlijk weten we niet goed wat eigenschappen zijn. Dit is duidelijk een ander geval en situatie. Juist omdat het gebaseerd is op eigenschappen van wat iemand gelooft. Het laat zien dat er iets mis is met onze definitie van eigenschappen. Bij het standbeeld is het niet zo duidelijk dat een homp klei een individu is zoals het beeld van iets. Het beeld bestaat uit homp klei maar is misschien niet hetzelfde. Die van standbeeld en Theseus zijn de meest problematische paradoxen. Welke drie theorieën zijn er over de identiteitsparadoxen? = 1. Samenvallende objecten: wat betekent het voor objecten om met elkaar samen te vallen? 2. 4D-objecten: een individu heeft vier dimensies: ook ontwikkeling in de tijd en die tijdsdimensie wordt vaak vergeten. 3. Relatieve identiteit: ontologische benaming. We moeten kijken naar identiteitsrelatie en die notie kan relatief zijn. Die notie hoeft niet absoluut te zijn. Je moet zeggen x is dezelfde persoon als y of x is dezelfde hond als y. Hoe gaat de theorie van samenvallende objecten? = PowerPoint: Stelling: “x bestaat uit y” is niet hetzelfde als “x = y”. Identiteit is een symmetrische relatie; bestaan-uit is asymmetrisch. Adam bestaat uit Homp (maar niet omgekeerd) en de twee vallen tijdelijk samen, maar ze zijn geen moment identiek aan elkaar. Maar hoe kunnen twee verschillende dingen tegelijkertijd exact dezelfde ruimte innemen? Antwoord A: Adam en Homp vallen samen in de ruimte omdat ze al hun materiële delen gemeenschappelijk hebben. Hoe kunnen twee verschillende dingen al hun materiële delen gemeenschappelijk hebben? Dit verstoot tegen het Extensionaliteitsprincipe: • ∀x∀y[x = y ↔∀z[Pzx ↔ Pzy]] x = y als alles wat deel uitmaakt van x ook deel uitmaakt van y en omgekeerd. Extensionaliteit lijkt intuïtief aannemelijk. Hoe kunnen twee verschillende dingen tegelijkertijd exact dezelfde ruimte innemen? Antwoord B: Vorm en materie (Aristoteles). Samenvallende objecten hebben al hun materiële delen gemeenschappelijk, maar verschillen in niet-materieel opzicht (vorm). Wat is vorm? Samenvallende objecten delen categoriale eigenschappen: vorm, gewicht, kleur, enz. Ze verschillen in andere opzichten, zoals geschiedenis en modale eigenschappen. E Hoe kunnen we de verschillen verklaren tussen objecten die categoriaal identiek zijn? (“grounding problem”). De wereld explodeert (“the anthropic objection”): Als Adam en Homp verschillende objecten zijn, waarom zouden we dan niet meer objecten onderscheiden? Bijvoorbeeld: BinnenAdam is Adam als hij binnen staat. BuitenAdam is Adam als hij buiten staat. DagAdam is Adam overdag. NachtAdam is Adam ’s nachts. ... Zo krijgen we dus oneindig veel objecten die van tijd tot tijd met elkaar samenvallen. Dat Adam uit Homp bestaat en dat de twee tijdelijk samenvallen lijkt op het eerste gezicht aannemelijk. Maar het blijkt lastig te zijn om expliciet te maken wat “x bestaat uit y” betekent. Zelfs als deze benadering de paradox van het standbeeld zou oplossen, dan blijven andere identiteitsparadoxen een probleem; b.v. de Schuldenaar, Dion/Theon, het Schip van Theseus. Aantekeningen: Het begint met het idee dat als x uit y bestaat, dan moet je dat niet als een symmetrische relatie opvatten. Identiteit is symmetrisch bestaan uit asymmetrisch. Bij de homp klei is de notie identiteit niet aan de orde. Maar als ze niet identiek aan elkaar zijn, hoe kan het dan dat als objecten dezelfde ruimte innemen, ze identiek zijn aan elkaar. Antwoord A: Het Aristotelische idee: je zou kunnen zeggen dat Adam en de homp samenvallen, omdat ze al hun materiële delen gemeenschappelijk hebben. Exstensionaliteitsprincipe: x = y als alles wat deel uitmaakt van x ook deel uitmaakt van y en omgekeerd. Lijkt plausibel. Maar als je dit handhaaft, komt het in de problemen met identiteit van de homp klei. De wet van Leibniz en dit principe kun je verschillende klanten optrekken. Dit is meer een probleem van conceptualisering van mensen en niet van de werkelijkheid. Het probleem hier is dat het extensionaliteitsprincipe weer tot een paradox leidt. Antwoord B: Ze verschillen in vorm (Aristotelisch), maar wat is vorm? Vors is niet iets wat je kunt vasthouden. We hebben de neiging om te zeggen dat je het wel waar kunt nemen, maar dat is ook de vraag. Als je voor een geval wil aantonen wat de vorm is, doen bepaalde eigenschappen er meer toe dan andere. Categoriale eigenschappen tellen meer als de geschiedenis en modale eigenschappen. Modaal: eigenschap op basis van iets dat het had kunnen zijn, op grond wat iemand gelooft. Heeft niets met intrinsieke eigenschap te maken. We hebben geen goede criteria om te bepalen welke eigenschappen er toe doen en welke eigenschappen er niet toe doen. Ander probleem: the antropic objection: als je adam scheidt van de homp, waant houdt het dan op? Kan je adam van vandaag scheiden van morgen binnen van buiten, dag en nacht, etc.? Je krijgt hier veel meer objecten dan je zou willen onderscheiden. Conclusie: het lijkt op het eerste gezicht aannemelijk dat je dingen hebt die tijdelijk met elkaar overeen komen. Het is alleen lastig te zeggen wat de overeenkomst precies is. Als het geen identiteit is, wat dan? Het tweede probleem is dat andere identiteitsparadoxen niet uit deze reflexiviteit bestaat. Het generaliseert dus nauwelijks. Hoe gaat de theorie van 4D-objecten? = PowerPoint: Individuen zijn reeksen van stadia (“tijdswormen”). Homp en Adam bestaan beide uit een reeks opeenvolgende stadia en Adam is een deelreeks van Homp. Vgl. een weg die door meerdere provincies loopt, andere wegen kruist, enz. Homp en Adam kunnen gedurende kortere of langere tijd dezelfde ruimte innemen, maar dat is geen probleem: ze kunnen reeksen van stadia gemeenschappelijk hebben. Extensionaliteit is geen probleem: als Homp en Adam een reeks van stadia delen, dan volgt daaruit niet dat ze hetzelfde individu zijn. Grounding is ook geen probleem: Homp en Adam zijn twee verschillende individuen, dus is het geen wonder dat ze verschillende eigenschappen hebben, en ze delen een reeks van stadia, dus is het geen wonder dat ze bepaalde eigenschappen gemeenschappelijk hebben. Het explosie-probleem gaat ook voor 4D-objecten op (als het een probleem is). (Gibbard) Een kunstenaar boetseert een standbeeld van Goliath in twee delen. Wanneer hij die die delen samenvoegt ontstaan tegelijkertijd (a) een standbeeld van Goliath en (b) een nieuwe homp klei (Lumpl). Vervolgens wordt het kunstwerk vernietigd: Goliath en Lumpl komen zo tegelijkertijd aan hun einde. Lumpl en Goliath hebben nu dus dezelfde historische eigenschappen, dezelfde relaties met hun omgeving, enz. E Maar hun modale en sortale eigenschappen zijn verschillend. Hoe kan dat? Deze theorie lijkt het beter te doen dan de theorie van samenvallende objecten. Andere identiteitsparadoxen blijven een probleem; m.n. het Schip van Theseus. Aantekeningen: Individuen zijn reeksen van stadia. Niet van één moment. De hele reeks is een homp klei. De reeks dat het Adam is noem je het Adam. Maar wanneer noem je het klei en wanneer Adam? Als het gelijkenis heeft met menselijk figuur is het Adam. De klei duurt langer dan Adam. Dat is het verschil. Je moet de identiteit van de homp in stadia van die tijd bekijken. Homp is de hele reeks. Adam is een deel van de reeks van de reeks van de klei. Je kunt absoluut gezien niet zeggen dat Adam en de homp identiek is, want de reeks van de homp is langer dan de reeks van Adam. Ze kunnen kortere tijd dezelfde ruimte nemen, want dan delen ze stadia. Extensionaliteit is ook geen probleem: als ze stadia delen volgt niet het individu. Het explosieprobleem krijg je wel meer: iedere deelreeks van de reeks is dan in principe een individu. Je moet criteria hebben op basis waarvan je de grenzen van de stadia afbakent. Dit is wel te doen, dus daar moet je niet zo zwaar aan tillen. Gibbard: Amerikaanse filosoof: tegenvoorbeeld van beide theorieën: kunstenaar maakt onderdeel en bovendeel apart. Dus twee hompen klei. Die voegt hij samen en dan ontstaat tegelijkertijd een nieuwe homp klei en het standbeeld. Ze worden tegelijk vernietigd en houden dus op met bestaan. Ze delen precies dezelfde reeks stadia, dus ze zijn identiek. Niettemin hebben ze bepaalde eigenschappen die ze niet delen. Ze zijn nog steeds niet hetzelfde. Er is verschil tussen klei en standbeeld. Ze hebben dezelfde categorale eigenschappen en historie. Het beeld had ook van brons kunnen zijn. De klei niet. Dus hier heb je weer een probleem. De 4D theorie is in ieder geval transparanter dan de theorie van samenvallende objecten, omdat we begrippen als Aristotelische vorm niet nodig hebben en we weten meer over wat het is om te bestaan: reeks in stadia. Maar Gibbard trekt dat weer in twijfel. Toch is het een vooruitgang. Deze theorie biedt geen oplossing voor het schip van Theseus.
Ingezonden op 31-03-2018 - 604x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!