Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Spul.
› 1 Frans vocab MEI 2018 minus zooi die k al weet
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Spul.
1 Frans vocab MEI 2018 minus zooi die k al weet
Jaar 4 (Atheneum)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1-5 Entretenir = onderhouden Appartenir à = behoren tot La ressemblance = de gelijkenis Réciproque = wederzijds Le conjoint = de echtgenoot Gâter = verwennen Se disputer = ruzie maken Mal élevé = slecht opgevoed Détester = een hekel hebben aan Confier = toevertrouwen Plaire à = bevallen, in de smaak vallen Consacrer à = wijden/besteden aan Fréquenter = omgaan met Le comportement = het gedrag Responsable de = verantwoordelijk voor Abandonner = in de steek laten Se convertir à = zich bekeren tot La rupture = de breuk, het verbreken La pauvreté = de armoede Le chagrin = het verdriet Insupportable = onuitstaanbaar Porter plainte = een klacht indienen Le deuil = de rouw Le cimitière = de begraafplaats Un enterrement = een begrafenis La douleur = het verdriet La veuve = de weduwe Le décès = het overlijden Ridiculiser = belachelijk maken Le soutien = de steun Compréhensif = begripvol, begrijpend Faire appel à = een beroep doen op Conseiller = aanraden, advies geven La convivialité = de gezelligheid Célibataire = vrijgezel Contrarier = ergeren Le désir = het verlangen De persoonlijke gegevens = les coordonnées De achternaam = le nom de famille De geboorteplaats = le lieu de naissance De geboortedatum = le date de naissance De woon/verblijfplaats = le domicile Het geluk = le bonheur De vriendschap = l'amitié Volwassen = adulte Sterven = mourir Hartelijk = chaleureux Oudste = aîné Jongste = cadet Leuk vinden = plaire Een trouwring = une alliance L'education nationale = het onderwijs Une épreuve = een toets, een (examen)opgave La conception = het begrip, de opvatting Les connaissances = de kennis Le proviseur = de rector Redoubler = overdoen, blijven zitten Décevant = teleurstellend Poursuivre = vervolgen, voortzetten Obtenir = halen, behalen Être doué pour = aanleg hebben voor La filière = de (studie)richting Être en train de = bezig zijn met/te Se tromper = zich vergissen Commettre = begaan Un emploi de temps = een rooster Le manuel = het schoolboek Contraindre à = dwingen Un oral = een mondeling examen Efficace = doeltreffend La condition = de omstandigheden Faire preuve de = blijk geven van Indifférent = onverschillig Le prétexte = het smoesje, het voorwendsel Retenir = onthouden Punir = straffen Convaincre = overtuigen La scolarité obligatoire = de leerplicht Soumettre = voorleggen Souligner = onderstrepen La performance = de prestatie La confiance = het vertrouwen La tâche = de taak La couverture = de kaft, het omslag Précoce = voorlijk, vroegrijp Eindexamen doen = passer le/son bac Studeren = faire des études Verbieden = interdire Een oefening = un exercice Het cijfer = la note Een vreemde taal = une langue étrangère Slagen = réussir De pauze = la récréation Verbeteren = améliorer Aarzelen = hésiter Een baantje = un boulot Het huiswerk = les devoirs Behandelen = traiter Uitleggen = expliquer Gourmand = dol op lekker en veel eten L'alimentation = de voeding Grossir = dikker worden Un régime = een dieet L'obésité = de vetzucht/obesitas Léger, légère = licht verteerbaar Se nourrir = zich voeden Contenir = bevatten Un emballage = een verpakking La boîte = het blik/blikje Le goût = de smaak Frais, fraîche = vers Provenir de = afkomstig zijn van Bouillir, faire bouillir = koken Le fournisseur = de leverancier La pâtisserie = de banketbakkerij La saveur = de smaak Une truite = een forel L'huile = de olie Le vinaigre = de azijn Le convive = de gast/tafelgenoot Le congélateur = de (diep)vriezer, vrieskist Affamé = uitgehongerd, hongerig La dégustation = een proeverij Renverser = omstoten, omgooien Déboucher = ontkurken, opentrekken Le gâteau = het koekje/taartje Le serveur = de ober Le robinet = de kraan Contribuer à = bijdragen aan L'addition = de rekening Une entrée =een voorgerecht Emporter = afhalen, meenemen Une cannette = een blikje Le blé = het graan La famine = de hongersnood Une gorgée = een slok Le micro-ondes = de magnetron Salé = zout, gezouten Proeven = goûter De drank = la boisson Een koffie met melk = un café crème (café), un café au lait (maison) Een biertje = un demi Uitgeven = dépenser De markt = le marché Aanbevelen = recommander De lunch = le déjeuner Een aanbieding = une offre spéciale De fooi = le pourboire Hoeveel is het = c'est combien Het gewicht = le poids De consument = le consommateur De rekening = l'addition De wijnkaart = la carte des vins Une habitude = een gewoonte Le mépris = de minachting La haine = de haat Une attitude = een houding Avoir honte = zich schamen L'embarras = de verwarring/verlegenheid La pitié = het medelijden Sensible = gevoelig Approuver = goedkeuren L'amertume = de verbittering Exemplaire = voorbeeldig Se moquer de = spotten met Boulversé = diep getroffen, van streek La tendresse = de tederheid La déception = de teleurstelling Méfiant = wantrouwend Indigné = verontwaardigd Fâché = kwaad La fureur = de woede Ennuyé = ontstemd Avoir horreur de = verafschuwen Consoler = troosten Craindre = vrezen, bang zijn Souffrir = lijden, veel verdriet hebben Avoir du mal à = moeite hebben Convenir = passen, schikken Avoir tort de = ongelijk hebben La foi = het geloof Soupirer = zuchten Se résigner à = berusten in Généreux = vrijgevig, edelmoedig Tenter de = proberen La gaieté = de vrolijkheid/opgewektheid Modeste = bescheiden Se réconcilier = zich met elkaar verzoenen Le préjugé = het vooroordeel Trembler = beven, trillen Envier = benijden, jaloers zijn op Un atout = een troef/voordeel L'âme = de ziel Het gevoel = le sentiment Het spuugzat zijn = en avoir marre De traan = la larme Spijten = être désolé Twijfelen aan = douter de Weigeren = refuser de Toestaan = permettre Een afkeer hebben van = détester Betreuren = regretter Zich afvragen of = se demander si Het ongeluk = le malheur Aangenaam = enchanté Wennen aan = s'habituer à De verbazing = l'étonnement Ongerust = inquiet, inquiète Extrêmement = enorm, uitermate Innombrable = talloos Abonder = talrijk zijn Plusieurs = verscheidene La moitié = de helft Autant (de) = evenveel Suffire = voldoende zijn Superflu = overbodig L'ampleur = de omvang Davantage = meer Un morceau = een stuk/klontje Renforcer = versterken Parfaitement = volkomen Mériter = verdienen Indispensable = noodzakelijk Mesurer = meten Impressionnant = indrukwekkend Diminuer = afnemen Croître = groeien Éternellement = eeuwig Éléve = groot Déconseiller = afraden Une estimation = een schatting Considérable = aanzienlijk Particulièrement = bijzonder, buitengewoon Ignorer = niet weten Désapprouver = afkeuren Annuel = jaarlijks Essentiellement = met name, voornamelijk Sale = vuil, smerig Insignifiant = onbeduidend, onbelangrijk Moyen = gemiddeld Apprécier = waarderen Irrésistible = onweerstaanbaar La longueur = de lengte Épouvantable = afschuwelijk, vreselijk À peu près = ongeveer Bref = kortom, kort Éloigné = ver verwijderd Approfondir = verdiepen, doorgronden De meeste = la plupart des Grondig = à fond Een honderdtal = une centaine Noodzakelijk = nécessaire Vlot, vloeiend = couramment Helaas = hélas Zelden = rarement Toch = pourtant Verhogen = augmenter Talrijk = nombreux Bewonderen = admirer Saai = barbant Nuttig = utile Het belangrijkste = le principal H8 Remporter = behalen La défaite = de nederlaag Une course = een wedstrijd Soigner = verzorgen Le port = het dragen Exclu = geschorst, buitengesloten Le grimpeur = de klimmer L'haleine = de adem Considérer comme = beschouwen als Le maillot vert = de groene trui Le survêtement = het trainingspak Une botte = een laars Se procurer = vinden Une occupation = een bezigheid, tijdverdrijf Une association = een vereniging La tentative = de poging Mettre fin à = een einde maken aan Le championnat = het kampioenschap Pratiquer = beoefenen Un entraînement = een training Provoquer = veroorzaken Infatigable = onvermoeibaar Couvrir une distance = een afstand afleggen Le défi = de uitdaging Les exercises d'échauffement = de warming-up Jouer aux échecs = schaken Les loisirs = de vrije tijd Le phénomène = het verschijnsel Un jour de congé = een vrije dag Confirmer = bevestigen Un rapport = een verband Se détendre = zich ontspannen Promouvoir = promoten Une paroi = een wand Baliser = aangeven (met pijlen) Rigoler = lol hebben À proximité de = in de nabijheid van Se noyer = verdrinken Het pretpark = le parc d'attractions Het verblijf = le séjour Een tweede huis = une résidence secondaire Het zwembad = la piscine Knutselen = bricoler Vrijetijdskleding = les vêtements de loisir Het kasteel = le château Rechtstreeks uitzenden = diffuser en direct Een vriendschappelijke wedstrijd = un match amical De ronde = le tour Vervangen = remplacer Selecter = sélectionner De sportprestatie = la performance sportive De achterstand = le retard 93-98 Ainsi que = net als D'abord = eerst D'ailleurs = en dan nog iets D'autant plus que = des te meer omdat D'une part = enerzijds, anderszijds De même = op dezelfde manier Également = ook, eveneens En outre = bovendien En plus, de plus = bovendien Enfin = ten slotte Même = zelfs Bref = kortom En clair = kortom En effet = inderdaad En résumé = samengevat En somme = kortom, samengevat Enfin = kortom Finalement = tenslotte À condition que = op voorwaarde dat Afin de = opdat Le but = het doel L'objectif = het doel Par conséquent = als gevolg Pour que = opdat Le résultat = het resultaat C'est pour cela que = het is daarom dat C'est pourquoi = het is daarom C'est que = dat is omdat Comme = omdat Parce que = omdat Puisque = aangezien A partir de = vanaf Aujourd'hui = vandaag de dag Autrefois = vroeger Avant = voorheen Depuis = sinds Dès que = zodra Désormais = voortaan Ensuite = vervolgens Et puis = en toen Hier = gisteren Jusqu'à ce que = totdat Pendant = tijdens Puis = toen Toujours = altijd, nog steeds Tout à coup = plotseling Tout de suite = meteen Á l'inverse = omgekeerd Alors que = terwijl (bij tegenstelling) Au contraire = daarentegen Bien que = hoewel Cependant = desalniettemin Certes = zeker Contrairement = in tegenstelling tot En revanche = daarentegen Mais = maar Néanmois = desalniettemin Or = welnu Par contre = daarentegen Le paradoxe = de tegenstelling Pourtant = toch Reste que = blijft het feit dat Toutefois = toch Ainsi = zo Par exemple = bijvoorbeeld À quoi sert ce passage/cet exemple? = Waartoe dient dit stukje/voorbeeld? Accentuer = accentueren Adapter = aanpassen Critiquer = bekritiseren Décrire = beschrijven Encourager = aanmoedigen Expliquer (pourquoi) = verklaren (waarom) Imposer = indruk maken op Inciter = aanzetten tot Montrer = tonen Prouver = bewijzen Relativiser = relativeren, afzwakken Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrazd qui précède? = hoe verhoudt deze zin zich tot de voorgaande? Elle en donne la cause = geeft de oorzaak Elle en donne la conséquence = geeft het gevolg Elle l'appuie = ondersteunt hem Elle la renforce = versterkt hem Elle l'affaiblit/relativise = zwakt af Elle s'y oppose/la contredit = spreekt tegen De quel ton l'auteur parle-t-il? = op welke toon spreekt de schrijver Critique = kritisch Déçu = teleurgesteld Étonné = verbaasd Inquiet = ongerust Moqueur = spottend Neutre = neutraal Rassurant = geruststellend L'auteur nous fait preuve de quel sentiment? = Welk gevoel laat de schrijver hier blijken? Quelle est l'attitude de l'auteur? = wat is de houding van de schrijver? L'admiration = de bewondering L'appréciation = de waardering L'espoir = de hoop L'étonnement = de verbazing La méfiance = het wantrouwen La moquerie = de spot L'indifference = de onverschilligheid Qu'est-ce qui est décrit? = Wat wordt beschreven? Qu'est-ce qui est vrai d'après.. = wat is waat volgens.. Que peut-on déduire? = wat kunnen we afleiden De quoi s'agit-il? = waarover gaat het? Comment l'auteur voit-il.. = Hoe ziet de schrijver.. À tout prix = tot elke prijs De moins en moins = minder en minder De plus en plus = meer en meer Le plus = het meest Trop = te veel Loin de = verre van Ne que = slechts, alleen maar Pas mal de = best veel Davantage = vooral Peu = weinig La plupart = het merendeel Plusieurs = verschillende Appliquer = in de praktijk brengen Au caurant = op de hoogte L'avis = de mening Conduire = begeleiding Content = tevreden Le contenu = de inhoud Correspond = overeenkomen Le mot = het woord Exceptionel = buitengewoon Le preuve = het bewijs Plutôt = eerder Remplacer = vervangen Réparer = herstellen Séparer = scheiden Supprimer = weghalen, afschaffen Attirer = aantrekken Augmenter = toenemen Célèbre = beroemd Croître, croissant, l'accroissement = groeien, groeiend, de groei Favoriser = begunstigen, voorkeur geven aan Fier = trots Meilleur, mieux = beter, best Nouveau/nouvelle = nieuw Préférer = de voorkeur geven aan Réussir, réussi(e) = slagen, geslaagd Riche, enrichir, l'enrichement, la richesse = rijk, verrijken, de verrijking, de rijkdom Aucun = geen enkele Baisser, la baisse = dalen, de daling Le combat = het gevecht Démodé = ouderwets, uit de mode Difficile = moeilijk Diminuer, diminution = verminderen, vermindering Dur = moeilijk, hard L'effort = de inspanning Faible, faiblesse = zwak, zwakte Il faiblit = hij zwakt af Faux/fausse = fout Inquiétant = verontrustend Un manque de = een gebrek aan Mauvais, mal, pire/pis = slecht, ergeler, ergst Ne..jamais = nooit Nuire, il nuit = schaden, hij schaadt La peur = de angst Se plaindre = klagen Reprocher = verwijten Rien = niets Un échec = een mislukking
Ingezonden op 15-05-2018 - 856x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!