Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Theorieën over Media-effecten
› 6 College 6
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Theorieën over Media-effecten
6 College 6
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat is volgens Fennis en Stroebe de werkdefinitie van een attitude? = Evaluatieve reactie die is gericht op een object en die is gebaseerd op cognitie, affect of gedrag. Het is een evaluatieve reactie. Dat wil zeggen dat hij dus geladen is in positieve en in negatieve zin. Dat element zit er in. Het tweede punt is dat die attitude niet heel algemeen is. Als je het daar over hebt, wordt vaak over waarden gesproken en dat is heel algemeen want dat wordt niet toegespitst op een object. Zodra je een waarde of gevoel gaat spitsen op een object, dan kom je tot een attitude. Ten derde kan die attitude op verschillende zaken gebaseerd zijn. Drie zaken worden onderscheiden: cognitie, affectie en gedrag. Waar hebben we het over als we het over attitudes hebben en hoe concretiseren we attitudes? = Dat kan op twee manieren: impliciet en expliciet. Expliciete attitudemaat: bijvoorbeeld: roken vind ik… en dan komen er allemaal stellingen. De aanname is dat die begrippen verwijzen naar een onderliggend concept attitude. Je kunt uitzoeken of het terecht is dat deze stellingen inderdaad verwijzen naar het onderliggende concept attitude. Je zou kunnen vragen waarom doe je het niet met een vraag, maar een aantal stellingen over een onderwerp waarbij je antwoord moet geven tussen een positieve en een negatieve attitude (zoals op pp) is betrouwbaarder, want zo haal je toeval eruit. Er is ook wel een gevoelsthermometer gebruikt. Er zijn verschillende metingen in omloop en dit is een voorbeeld. Impliciete attitudematen: het is gebaseerd op je reactietijd. Er zijn twee methoden: 1. Affective priming method. 2. Impliciet association test: de taak is om dingen op het scherm in te delen bij jong en positief en oud en negatief. Dan komen er woorden langs en als je dat vindt koren bij jong en positief dan moet je links drukken en bij oud en negatief rechts. Dat kun je doen en de machine meet de reactietijd. En als je dat een tijdje hebt gedaan, dan wordt de taak veranderd. Jong negatief en oud positief. Er wordt niet gekeken naar of je het goed doet, maar naar de reactietijd. De aanname is dat als je jong meer associeert met positievere taken en oud met negatief, dat je veel sneller bent in het eerste deel dan het tweede deel als het andersom is. De taak wordt dan moeilijker. Je zult dan net iets langer nodig hebben om de woorden te categoriseren. Je zegt niet dat het idee in je hoofd hebt dat de schema’s jong en positief en oud en negatief bij elkaar horen. Je zegt het niet, maar door de reactietijd laat je het wel weten. Wat zijn de verschillen tussen het meten van impliciete en expliciete attitude? = Als je impliciet en expliciet hetzelfde scoort zou je kunnen weten dat ze hetzelfde meten, maar dat blijkt niet zo te zijn. Met name op het gebied van stereotype is er verschil tussen scores die mensen hebben op een impliciete en expliciete meting. Je kunt expliciet ergens positief tegenover staan maar impliciet niet. Een andere plek waar het anders loopt is bij controversiële issues. Dan willen expliciete en impliciete testen anders uitlopen. Wat we soms ook in onderzoek zien bij een experimenteel onderzoek dat er expliciet niets aan de hand is maar impliciet wel. Je hebt expliciete maten en impliciete maten en in een aantal gevallen komen ze niet overeen. Wat is een kritiekpunt van het meten van impliciete en expliciete attitudes? = Kunnen mensen hun eigen attitudes wel weten. Kritiekpunt op impliciete maten is wat ze nou precies zeggen en of dat ze alleen beïnvloed worden door stereotype of bepaalde opvattingen die je hebt. Je zou kunnen zeggen dat impliciete maten onze ware attitude meten. We kunnen er dan niet over liegen en we hoeven ze niet te kennen. Dat zou een stelling kunnen zijn, maar de vraag is of dat werkelijk zo is. Je kan bijv. van jongs af aan een heel negatief beeld hebben meegekregen over een bepaalde groep. Maar je kan de positie hebben dat alle mensen gelijk zijn. Het kan dan zijn dat jouw expliciete attitude jouw gedrag veel beter voorspelt dan jouw impliciete attitude. Dus impliciete attitude hoeft niet beter te zijn. Je kunt er op verschillende manieren tegenaan kijken. Het wil dus niet zeggen dat het een of het ander beter is. Hoe zit het volgens Fennis en Stroeve in de theory of dual attitudes me impliciete en expliciete attitudes? = Het kan zijn dat je van jongs af aan een pest hekel hebt aan fietsen. Dat zit erin gebakken. Het zou daarnaast kunnen dat je door met mensen te praten en campagnes etc. dat je weet dat fietsen goed is voor je gezondheid. En dat je positieve expliciete attitudes je gedrag veranderd waardoor je toch gaat fietsen. Wat voor invloeden zijn er op impliciete en expliciete attitudes? = Cognitieve invloeden en Invloeden van affectieve invloeden over processen. Wat is de Expectancy value theorie? = Dit is de bekendste cognitieve invloed. De theorie gaat er heel erg vanuit dat mensen redeneren. De formule is A (attitude) is B (belief) × E (evaluatie van het kenmerk). De naam Fishbein hoort hier bij. De attitude is gelijk aan de som van al mijn ideeën die ik heb over een object en wel die ideeën die saillant zijn. De ideeën die naar boven komen. Je kunt iets vinden tegenover iets: een belief. En dat kun je goed vinden of slecht vinden: evaluatie. En dat gesommeerd leidt tot een attitude ten aanzien van een object. De mens als calculerend wezen zit hier achter. Wat belangrijk is om hier bij te onthouden dat is dat bij de n beneden rekening wordt gehouden met een aantal saillante kenmerken en dat zijn kenmerken die bij jou in het oog springen en die meenemen in de overweging. Als jij nu als arme student deze keuze zou maken, dan zou de prijs een argument zijn wat mee gaat spelen. Terwijl als je veel verdient, dan doet de prijs er misschien wel niet veel toe. Je ziet in de literatuur wel dat er gewichten aan worden gehangen. Iets kan meer of minder meewegen. Het gaat om het idee dat mensen afwegingen maken en dat attitudes redelijk onstabiel zijn. Hoe denkt het expectancy value model over attitudes? = Attitudes zijn redelijk onstabiel. Je kunt vandaag een positieve attitude hebben tegenover iets en morgen een negatieve. Waardes zijn een stuk stabieler. Attitudes veranderen misschien ook niet van de ene op de andere dag, maar er zit wel stabiliteit in. Dat komt omdat ze aan een bepaald object gekoppeld zijn en waardes zijn een stuk algemener. Wat zijn attitudes op basis van cognitieve heuristieken? = (Cognitieve invloed) Als je een schatting moet maken, ga je in je hoofd op zoek naar herinneringen. Fennis en Stroebe bespreken er een aantal. Bijvoorbeeld merknaam, prijs en land van herkomst. Mensen gebruiken vaak de regel dat als iets duur is, dan zal het wel goed zijn en goed is een typisch evaluatief kenmerk. Ze verwijzen ook naar experimenten dat mensen dure wijn beter vinden smaken dan de goedkope, terwijl het dezelfde wijn is. Land van herkomst kan meespelen: als het uit Duitsland komt, zal het wel degelijk zijn. Het is iets wat heel vaak ook gebruikt wordt om het idee van kwaliteit te geven. Italië wordt ook vaak gebruikt. Bijv. bij etensproducten, zoals Bertolli. Gebruik heuristieken naar aanleiding van o.m. (a) merknaam, (b) prijs, en (c) land van herkomst (cf. Fennis & Stroebe, pp. 123-126). Heuristieken vooral van invloed als cognitieve belasting hoog is. Gebruik heuristieken naar aanleiding van o.m. (d) je eigen gevoel (cf. Fennis & Stroebe, p. 131). Wat is misattributie? = Dat je je positieve gevoel onterecht toeschrijft aan een product. Zo kan het zijn dat wanneer je gaat winkelen met een positief gevoel, je dingen sneller leuk vindt staan en je dus meer koopt. (Al is er ook wel wat voor te zeggen dat je een negatieve stemming wil compenseren door dingen te kopen). Ook vind je concerten vaak leuker als je er met een positief gevoel in gaat. Wat is feedback mechanismen? = (Cognitieve invloed) De peil van behavior terug naar beliefs. Je koopt voor veel geld, je ziet een reclame voor een nieuwe samsung smartphone met specificaties en dat leidt tot allerlei positieve attitudes ten aanzien van de smartphone en dan kies je voor die telefoon. Dan zou de mediaboodschap uiteindelijk gedrag kunnen beïnvloeden. Maar eenmaal thuis blijkt hij helemaal niet zo snel en loopt hij snel vol. En dat kan er toe leiden dat je je beliefs gaat aanpassen en je attitude ook en dat je bij de volgende telefoon toch minder snel een samsung zal kiezen. Mensen passen kun attitudes aan aan de ervaringen die ze hebben opgedaan. Dat is een peil waarin je ziet dat attitudes ook heel indirect door gedrag beïnvloed worden. Er is nog een peil en die gaat van gedrag terug naar de attitudes. Wat is self perception? = (Cognitieve invloed) Een van kritieken op attitudes is of de mensen wel toegang hebben tot hun attitudes. Wat je doet is kijken naar je gedrag. Bijv. ik koop altijd bij de Hema en je veronderstelt dat je attitude dus positief is. Dit verschijnsel staat bekend onder de naam self perception. Het komt in het boek van Fennis en Stroebe terug als een soort verklaring van onderzoeksresultaten. Je kijkt eigenlijk naar jezelf en op basis van wat je doet leidt je dingen over jezelf af en wat je vindt. Dat idee, als het zo werkt, dat mensen hun attitudes niet kennen en dat ze het afleiden uit hun gedrag. Dan gaat het hele hiërarchische model van eerst ideeën dan attitudes en dan gedrag, gaat dan niet op. Het gaat tegen deze hiërarchie in. Volgens de theorie werkt het zo, maar dat wil niet zeggen dat er niet veel meer dingen nog van invloed zijn. Wat is mere exposure (Robert Zojonc) = (Invloed van affectieve invloeden over processen). Gaat gelijk naar attitudes en cognitie (beliefs) wordt dan overgeslagen. Robert Zajonc is bekend geworden om de uitspraak dat je door doorkeuren geen redeneringen nodig hebt. Mere exposure betekent bekend maakt bemind. Een van zijn bekendere studies ging over Chinese tekens onder Amerikanen. Mensen waren van te voren blootgesteld aan een aantal Chinese tekent en vervolgens kregen ze een hele reeks tekent te zien met de vraag wat hun gevoel was bij de Chinese tekens. Mensen vonden bij sommige tekens meer dat ze positief waren en dat bleken de tekens te zijn waar ze eerder aan waren blootgesteld. Blijkbaar zorgt eerdere blootstelling er voor dat mensen er later positiever naar kijken. Dat is eigenlijk raar, want daar is geen reden voor. Hoe wordt dan verklaard? Het idee was het verschijnsel van fluency. Doordat je tekens al eerder gezien hebt, zit er herkenning in en daardoor verwerk je het een tweede keer makkelijker wat een positief gevoel geeft. Het is bekend geworden onder de naam mere exposure. Het is vooral wanneer men ze vluchtig tegenkomen en niet langdurig, dus je moet er dan niet te lang over nadenken. Mensen gaan er dan toch een bepaald positief gevoel aan geven. Dit is geweldig voor reclamemakers als je een nieuw product over de aandacht wil brengen. Bijv. bij een billboard langs de weg waar mensen elke keer een seconde aan blootgesteld worden, dan herkennen mensen het steeds makkelijker en krijgen ze een positief gevoel doordat het makkelijker verwerkt wordt. Wat zijn de kanttekeningen bij mere exposure? = Ten eerste is het bij 10-20 blootstellingen het effect optimaal, maar daarna zwakt het af. Ten tweede schijnt het zelfs beter te werken als de blootstelling relatief kort is. De verklaring is dat wanneer je gaat nadenken er over en je schema’s ontwikkeld er in dat schema ook elementen kunnen zitten die minder positief zijn. Wat is conditionering? = (Invloed van affectieve invloeden over processen). Gaat gelijk naar attitudes en cognitie (beliefs) wordt dan overgeslagen. 1. Klassieke conditionering: de hond van Pavlov. De hond krijgt eten en gaat kwijlen. En je laat een belletje horen als de hond eten krijgt. Op een gegeven moment gaat de hond al kwijlen bij het horen van het belletje. We hebben het hier over een leerproces waar eigenlijk ook helemaal geen ideeën of gedachtes aan te pas komen. Het is gewoon stimulus respons. 2. Evaluatieve conditionering: werkt hetzelfde, maar dan koppel je iets aan positieve dingen. Beelden roepen een positief gevoel op. De ongeconditioneerde respons en die koppel je in een reclame aan bijv. een auto. En vervolgens koppel je dat door een onbewust leerproces aan die mooie beelden en dus zou het zo kunnen zijn dat wanneer je het merk hoort, je reflexmatig gaat kwijlen. In dit geval wordt je evaluatie van de geconditioneerde stimulus positief beïnvloed. 3. Operant conditionering: ook dit is een leerproces waarbij tamelijk weinig cognitieve activiteit komt kijken. De vraag is waarom de man op de pp zich zo gedraagt. Hij is tamelijk volwassen zou je zeggen, maar toch gedraagt hij zich zo. Wat zou de reden kunnen zijn voor hem om zich zo te gedragen? Een reden kan zijn dat hij met een groep is. Hoe zou de groep hier op reageren? Hij zal door de groep beloond worden voor zijn gedrag. Het gaat om het ervaren van beloning of straf. Wordt je beloond, dan ga je het gedrag vaker uitvoeren en wordt je gestraft, dan ga je het niet meer uitvoeren. Wat is Observational learing? = (Invloed van affectieve invloeden over processen). Gaat gelijk naar attitudes en cognitie (beliefs) wordt dan overgeslagen. Zo leert een kind hetzelfde gedrag van wat anderen doen. Anderen doen dat, dus hij ook. Imitatie. Over dit soort denken wordt niet bewust nagedacht. Het zijn processen die plaatsvinden op plekken waar mensen niet op reflecteren. Ze denken er niet over na. Zo wordt er ook wel gesproken van hersenloze hooligans. Zo kunnen kinderen reageren op stimuli als mama is bang voor spinnen, dus ik ook. Zo zijn er heel veel stimuli die het gedrag direct kunnen beïnvloeden zonder dat er veel bij komt kijken. Je ziet iemand iets doen en je doet het ook, zonder na te denken. En ook dit soort invloeden gaan in tegen het idee van de beredeneerde mens. Verloopt conditionering bewust of onbewust? = In het geval van de hond is het duidelijk onbewust. De hond hoort een signaal en denkt eten. Het is stimulus respons dat heel onbewust is aangeleerd. Maar in het geval van de reclame kun je daar vraagtekens bij zetten. Het zou kunnen zijn dat het onbewust is. Als je steeds maar positievere situaties bij het merk tegen komt dat je de link gaat leggen, maar het zou ook kunnen zijn dat het niet zo. Het kan ook zijn dat je met het merk geconfronteerd wordt en dat doet je denken aan de positievere gebeurtenissen. En doet denken aan, daar komt bewustzijn bij kijken. Fennis en Stroebe zeggen dat het allebei mogelijk is. Ze geven aandacht aan het onbewuste proces, maar het zou ook bewust kunnen. En dat laatste komt bekend voor. We hadden het de vorige keer over framing. Een schema koppelen aan iets anders. De theorie is anders, maar als je naar het psychologisch mechanisme kijkt dat er achter zit, dan raakt het aan conditioneren. Niet het signaal aanleren, maar het koppelen aan allerlei zaken. Wat is de relavantie van media-effecten? = Waarom zou je aan een mediaboycot moeten denken van hooligans? De media vormt op zichzelf al een beloning. Het gedrag lijkt beloond te worden, dus willen mensen dat gaan doen, zodat ze ook op tv komen. En voor die kinderen geldt dat ook. Kinderen zien ook dat anderen beloond worden voor hun slechtste gedrag. Deze processen ‘mere exposure’, ‘conditionering’ en ‘observational learning’ kom je nog meer tegen.
Ingezonden op 24-10-2018 - 1220x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!