Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Theorieën over Media-effecten
› 11 College 11
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Theorieën over Media-effecten
11 College 11
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat zijn de twee kanttekeningen bij empirisch onderzoek naar media-effecten? = 1. Wat manipuleer je? Veel onderzoek maakt gebruik van experimenten. Er is discussie over de vraag wat je nou precies manipuleert. Manipuleer je dat wat de boodschappen als attractief ziet of zoiets of manipuleer je symmetrie. Symmetrie als operationalisering van activiteit. Communicatiewetenschap versus psychologisch onderzoek: als communicatiewetenschapper zijn we geïnteresseerd in dingen die je aan de boodschap kan meten. Psychologen zijn geïnteresseerd in invloed van psychologische processen. Dat is in wezen een andere vraag. Psychologen willen de ervaring van attractiviteit meten. Je kunt de psychologische verklaring meenemen in je model als effect. Dat is ook een vorm die je kan toepassen. In het eerste geval hoef je geen manipulatietechniek te gebruiken, want de attractiviteit zit in de boodschap zelf. Want je scheidt twee condities. De ene vindt het attractief en de ander niet. Als we geen verschil vinden, is het mislukt. Als je in het onderste model hetzelfde doet, dan ligt de verklaring niet in het ervaren van attractiviteit of zoiets. Hier doe je wel een manipulatieonderzoek. 2. Beperkingen van experimenten: een voorbeeld: Onderzoek: doel was om te kijken of 360 graden filmpjes werken in de journalistiek, maar er is heel weinig over geschreven. Dus was er een experiment om te kijken of 360 graden iets toevoegt. Ze lieten in de 360 graden variant nagenoeg hetzelfde zien als in de 2d variant. De geloofwaardigheid was bij 360 graden meer, want je kunt zelf rondkijken. En verwachtingen bij 360 graden was ook meer. Er waren mooie resultaten. Wat weten we nu? We weten dat zo’n filmpje in 360 graden perspectief positief is voor de verwerking, maar wat zal een beperking kunnen zijn voor dit experiment? Met het rondkijken ben je misschien gedesoriënteerd en krijg je het niet meer mee. Dit heeft te maken met de cognitieve capaciteit. Maar dit resultaat is niet gevonden. We hebben het over één filmpje in één context met dit effect. De te verwerken informatie is simpel, want er is weinig voice over. Maar wat als het filmpje complexer was, zou het herinneren dan nog goed gaan? Pas dus op met generaliseren. Het is een hele nieuwe ontwikkeling. Misschien is het wel nieuwigheid effect. De groep proefpersonen is niet altijd representatief en het is ook wel een kunstmatige setting. Voor dit soort onderzoek is het wel mooi dat je mensen helemaal hebt afgesloten, maar je moet er wel mee opletten. Waarom is één experiment géén experiment? = 1. Belang van replicatie. 2. In zijn algemeenheid is het belangrijk dezelfde vragen met meerdere onderzoeksmethoden te benaderen: triangulatie. Dan sta je sterker. 3. Zoek naar reviewstudies: vragen als wat weten we van het effect van blootstelling aan geweld als invloed op gedrag vervolgens alles op een rijtje zetten en je gaat er algemene lijnen uithalen. De resultaten daarvan zeggen veel meer dan één experiment. Fennis en Stroebe het boek zou je ook kunnen zien als heel veel reviewstudies al is het als studieboek opgeschreven. Meta-analyse: meer aantallen en analyses nadoen om te kijken of de analyses van losse studies nog standhouden. 4. De rol van wetenschapscommunicatie: Er is veel concurrentie en in het kader daarvan is publiciteit belangrijk. Als wetenschapper wil je voorzichtig zijn maar je weet niet wat er gebeurt met een persbericht of een journalist die het oppakt of samenvattingen die het resultaat groter laten lijken dan het is. Als elke individuele studie op deze manier aandacht krijgt, kan het elkaar tegen gaan spreken. Het publiek verliest dan vertrouwen in de wetenschap. Wat is de samenhang tussen attitudes en gedrag? = Fennis en Stroebe over stel LaPiere (1934) dat rondreist in Amerika met een Chinese man. Er was toen veel discriminatie naar Chinezen. Ze waren naar meer dan 200 cafés gegaan en in één werden ze geweigerd. Eenmaal thuis gingen ze hen vragenlijsten sturen met ook de vraag of ze Chinezen toelieten. Velen zeiden dat Chinezen er niet in kwamen. Het feit dat attitude en gedrag niet altijd overeenkomen roept de vraag op wanneer je gedrag wel door attitude kan voorspellen en wanneer niet. Jouw attitude tegenover de cursus is een betere voorspeller van jouw gedrag ten aanzien van de cursus dan studierichting en andersom. Attitude en gedrag zijn dus niet altijd constant. Als de attitude meer in mate van specifiteit is, dan is het een betere voorspeller voor gedrag. Wat is de Theory of Reasoned Action? = Dit bouwt voort op expectancy value. De theorie voorspelt niet het gedrag, maar de intentie van het gedrag. Maar het wordt ook gebruikt om gedrag te voorspellen. Attitude en de subjectieve norm worden uitgesplitst. Attitude is gelijk ten aanzien van jouw beliefs van een object. Daarnaast is de subjectieve norm. Dat zijn ook beliefs, maar dan over hoe andere relevante mensen om jou heen denekn x hoe zeer jij geneigd bent jou te voegen bij anderen. Dit samen bepaalt jouw gedragsintentie. Wat is de formule bij Theory of Reasoned Action? = BI= A_B (W1)+ SN (W2). BI staat hie voor behavioral intention, AB voor attitude toward behavior. SN voor Subjective Norm/Sociale Norm. En W1 en 2 voor weights. A_B= ∑▒〖b_i e_i 〗 en SN= ∑▒〖〖NB〗_i 〖MC〗_i 〗. b_i staat voor belief strength, e_i voor belief evaluation. 〖NB〗_i staat voor normative belief en 〖MC〗_i staat voor motivation tot comply. Wat is NB bij de Theory of Reasond Action? = Dit zijn ideeën die je hebt over de relevante anderen. Het zit hem in relevant. Daarom zou ‘uw kinderen’ heel belangrijk zijn. Hoe zou je met Theory of Reasond Action glasvezel aanprijzen? = NB: je maakt uw kinderen er blij mee. Bi: razend snel, nooit meer problemen tijdens het gamen of downloaden/streamen. Je probeert beliefs aan te brengen waarvan je aanneemt dat de beliefs aan te brengen waarvan je aanneemt dat evaluaties (Ei) positief zijn. Ei neem je aan. Hetzelfde geldt voor normative beliefs en aanpassingsbereidheid. Bij kinderen ligt de aanpassingsbereidheid hoger als bij bijv. De buren. Wat is de Theory of Planned Behavior? = Een uitbreiding op de Theory of Reasond Action. Er wordt een component toegevoegd: PBC = Perceived Behavioral Control. PBC = (∑ ci x pi). BI = AB(w1) + SN (w2) + PBC (w3). ci = control belief (e.g. “ik werk in de horeca”). pi = perceived power of each control belief (e.g. “in de horeca werken maakt het moeilijk niet te drinken”). PBC = noodzakelijke, geen voldoende voorwaarde. Als AB en SN beide positief, dan kan beïnvloeding PBC zinvol zijn. Percieved Behavior Control is de mate waarop mensen denken het gedrag uit te kunnen voeren. Soms zijn beliefs en normative beliefs niet genoeg. Als je zegt bij bijv. glasvezel dat het makkelijk is om over te stappen, dan is dat een argument voor PBC. Je moet het kunnen. Dat is een voorwaarde voor het gedrag. Onderscheid tussen Ci en Pi is niet duidelijk. Bijv. als je honing wil aanprijzen, dat je er ook recepten bij geeft zodat mensen weten wat ze er mee kunnen. Je moet het zo concreet mogelijk maken. Hoe goed is de Theory of Planned behavior in het voorspellen van gedrag volgens de meta-analyse? = Deze theorie voorspelt volgens de meta-analyse 27% van het gedrag en 39% gedragsintentie. Er is dus een verklarende kracht en bij gedragsintentie is die er nog meer. Bij de 2e meta-analyse is het ook ongeveer deze score. Het is dus een theorie die er toe doet. De correlatie tussen intentie en gedrag was 0,47 dus hoe meer intentie, hoe groter de kans op gedrag. Maar die correlatie is ook niet heel erg groot. Wat bepaalt nou of het intentie of gedrag wordt? Het is belangrijk om cues te geven. Heel specifiek zijn in welke situaties je bijv. minder kan drinken. Je moet het dus zo concreet mogelijk maken. Hoe werkt automatische beïnvloeding van gedrag? = Wat is automatisch? Onbewust, zonder intentie uitvoeren en cognitief kost het geen moeite. Een goed voorbeeld is een reflex. Andere uiterste is veel nadenken bij een handeling en daar zit veel tussenin. Voorbeelden van automatische invloeden bij Fennis en Stroebe: 1. De invloed van impliciete attitudes. 2. De invloed van gewoontes. 3. DE invloed van (subliminale) priming. Hoe werkt de invloed van impliciete attitudes? = Als impliciet en expliciet overeenkomen over bijv. snoep en iemand vraagt wil je wat, dan is er geen probleem. Stel dat impliciet positief is en expliciet negatief en er staan drie mensen achter je en achter de kassa vraagt iemand wil je? Dan wordt het lastig. Dat heeft te maken met motivatie/gelegenheid. Als je de tijd niet hebt om na te denken en er staan drie mensen in de rij, dan wint de impliciete attitude en neem je snoep. Heb je wel de tijd, dan wint expliciet. Dit zijn een beetje dual proces modellen, ELM achtige manier van redeneren.
Ingezonden op 25-10-2018 - 939x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!