Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Theorieën over Media-effecten
› 13 College 13
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Theorieën over Media-effecten
13 College 13
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Hoe staan media theorieën tegenover het klassieke hiërarchische model? = Het klassieke model: media heeft invloed op beliefs vanuit daar op attitudes en vanuit daar op gedrag. Een aantal theorieën sluiten hier bij aan, maar er zijn ook theorieën waarbij het anders gaat. ELM: het kan zo gaan: centrale route kan via attitudes. Maar er kan ook direct invloed op gedrag zijn. Self perseption zet de volgorde op z’n kop. Vanuit behavior naar attitudes. Het eerste model is dus niet het hele verhaal. Wat weten we nu eigenlijk over media-effecten? = Om effecten op gedrag te veroorzaken die ook duurzaam zijn: niet eenmalig, moet je in staat zijn om ideeën van mensen, relevante anderen, motieven daar moet je al iets aan doen LC4MP, maar dat is nog niet zo makkelijk. Bij de ideeën kan het al mis gaan. En er moeten dan ook nog attitudes ontstaan en die moeten ook nog invloed hebben op gedrag. Hoe groot is nou eigenlijk onze macht om te beïnvloeden via een mediaboodschap? Beperkt. Zeker als het om duurzame gedragingen gaat. Maar de vraag is of dat erg is. Wat is de rol van indirecte effecten? = De werkelijkheid is heel ingewikkeld, want mensen staan in contact met elkaar en wisselen hun ideeën uit. Voorbeeld: effecten van gezond gedrag campagnes. Hebben die campagnes geholpen? Er zijn mensen die zeggen dat het niet helpt, want rokers de met zo’n campagne worden geconfronteerd kijken weg en gaan de boodschap negeren. In het debat wat één ding vereten. Niet het effect van de roker, maar van de omgeving. De campagne heeft meer effect als de omgeving meekijkt en er wordt gezegd dat het slecht voor hen is. Niet wanneer de roker het alleen zelf ziet, maar als omgeving meekijkt heft het meer effect. Waar gaat het artikel ‘Network Interventions’ van Valente over? = Het gaat over de twe-step flow theory uit 1944 tegen de achtergrond van de tweede wereldoorlog. Het effect kan ook indirect plaatsvinden. Beïnvloeding via opinieleiders pikken een idee op, zijn invloedrijk en ze verspreiden boodschappen. Toen kwam dit idee voor het eerst dat mensen ook elkaar beïnvloeden. In 1962 kwam de Diffusion Theory: loopt over sociaal netwerk. 1. Stel er is een groep mensen, zoals je op pp ziet. En je wil een product als cola laten promoten en dat kun je doen bij vijf mensen. In dit geval is het slim om te gaan voor mensen uit subgroepen, zodat elke subgroep een influencer heeft. 2. Als je een discussieplatform wil promoten door vijf mensen als eerste toegang te geven, dan is het niet slim om mensen die centraal staan toegang te geven. Zij hebben er geen voordeel van. Je kunt dan beter mensen die er een beetje buiten vallen toegang geven, want die hebben er voordeel van. 3. Als je oranje gedrag wil promoten, is het slim om te kijken naar de subgroepen. In groepen waar oranje al zeer dominant is, zal het vanzelf wel goed komen. Het is slim om je te concentreren op witte subgroepen. 4. Stel je bent een dictator en de groep mensen zijn je tegenstanders. Welke vijf mensen sluit je op? In dit geval is het slim om de bruggen tussen de netwerken te nemen. Zo knip je de groepen in 3e of 4e. Je maakt er geïsoleerde groepjes van. Je kunt ook een centrale schakel binnen een subgroep weghalen. Zo isoleer je individuen. Je hebt nu dus: (1) Beïnvloeding via invloedrijke individuen. (2) Beïnvloeding van afzonderlijke deelnetwerken (segmenten). (3) Beïnvloeding door een waterval van interactie te stimuleren. (Je grijpt hier niet in in de structuur van het netwerk, maar je maakt de boodschap dusdanig dat hij snel onder netwerk zal verpreiden) (4) Beïnvloeding door aanpassing aan de netwerkstructuur. Wat voor rol heeft Marco-niveau in media-effecten versus mediagebruik volgens het paper Slater (2007)? = Kenmerken van ontvangers kunnen invloed hebben op bepaalde manieren van hoe het verspreid wordt. Technologie speelt hier een rol: met drone boven hangen. Economie: media moet geld verdienen. Er zijn dus veel meer dingen die een rol spelen. Welk voorbeeld kun je geven bij media-effecten versus mediagebruik en de rol van macroniveau? = Viruous circle (Norris, 2001). Het is een politiek voorbeeld. In het begin van internet zou het veel voordelen hebben voor politiek: minder afhankelijk van de journalistiek, makkelijk zelf opzoeken etc. Is het niet zo dat mensen die geïnteresseerd zijn in politiek, meer opzoeken, meer kennis hebben en dus meer in de politiek kunnen participeren. Hoe meer jij politiek relevante informatie consumeert, hoe meer je weet en hoe meer je geneigd bent politiek actief te worden en geneigd om accounts van politici te volgen. De mensen die dat niet doen, kregen vroeger nog wel wat mee, maar doordat er zoveel mogelijkheden zijn met media kun je 24 uur vullen met bijv. sport. Zo krijgen ze niets meer mee. Er zal een kloof ontstaan tussen hen die politiek betrokken en geïnteresseerd zijn en hen die dat niet zijn. Is het zo dat onder invloed van mediatechnologie dat die kloof vergroot? Volgens resultaten uit onderzoek wel. Er is een sterke samenhang/correlatie. Zou die correlatie nu sterker worden in huishoudens waar mensen toegang hebben tot breedband internet (2010)? Breedband: meer informatie, social media versneld, etc. In Nederland was dat er veel, in andere landen was er minder breedband. Is het zo dat je nog sterker je eigen voorkeur kunt najagen? Verwachting was als dat zo is dan vergroot de kloof. Ze vonden dat de samenhang bij lage breedband zwak was en dat het bij hoge breedband sterk was. Wat inhoudelijk betekent dat media en internet/breedband etc. er voor zorgen dat de politieke kloof groter is. Dit voorbeeld is een onderzoek van de docent en het illustreert twee belangrijke punten van Slater. Wat is de rol van individuele verschillen in media-effecten volgens het paper van Valkenburg en Peter (2013)? = Hij stelt kenmerken van de ontvangers meer centraal als wat hiervoor benoemd werd. We zijn allemaal anders. Het paper heet: The differential Suspectibility to Media Effects Model (DSMM). Er zijn vier proposities: 1. Media effecten zijn afhankelijk van drie typen individuele ontvankelijkheidsfactoren: Er worden drie soorten verschillen tussen individuen onderscheiden: - dispositioneel: alle kenmerken over de personen zelf, zoals man/vrouw, leergierig, hoog/laag opgeleid, mild of agressief, persoonlijke kenmerken, staat waarin je tijdelijk verkeerd. – ontwikkelingskenmerken: moet je zien als een soort levensloop. Het kan verwijzen naar fasen in je leven (PCMC), maar niet alleen als kind, ook volwassen levensfasen. Bijv. kinderen krijgen, zorg ouders, verlies naasten en lichamelijke en geestelijke functies. – Social: (subjectieve norm en het hele idee van netwerken). 2. Drie verschillende media responses mediëren het effect van media: Mediagebruik leidt niet zomaar tot effecten, maar het wordt gemedieerd tot response state tijdens of na mediaconsumptie. Er gebeurt dan van alles. Bijv. op cognitief niveau bijv. aandacht (RA, Elaboration, Expecting Values, Absorbtion presence of zoiets: dat je helemaal in de media zit). Een andere response state kan een emotionele respons state zijn bijv. angst (fear appeals), heftigheid respons (arousal), 3 response states met media inhoud en gedrag. Nieuws van 60 sec. Je hebt media use en de vraag wat je je kan herinneren. 3. De individuele ontvankelijkheidsfactoren hebben twee rollen: predictoren en moderatoren: die drie soorten variabelen hebben twee rollen. Als predictoren en als moderatoren. Enerzijds bepalen ze bepaald type mediagebruik en anderzijds bepalen ze de manier waarop media gebruik effect heeft. Voorbeeld: kenniskloof is ook niet een mooi voorbeeld. Hoog opgeleide mensen hebben meer informatieve media-inhouden. Hoe hoger opgeleid, hoe meer indormatie je consumeert. Dat verhoogt de kenniskloof, maar als je hoger opgeleid bent verwerk je kennis ook makkelijker dan lager opgeleiden, want ze hebben meer voorkennis en meer ervaring met informatie verwerking. Dus van een half uur informatie opnemen, verwerken hoger opgeleiden meer dan lager opgeleiden. Leeftijdseffecten: andere media en op een andere manier consumeren. Afhankelijk van je sociale norm en hoe je bent opgevoed zal je voorkeur hebben voor bepaalde films, bijv. geweld en ook je reactie kan daardoor verschillen. Afkomst beïnvloed dus ook mediagebruik maar ook de manier waarop je het verwerkt. 4. Media-effecten zijn transactioneel: allerlei zaken kunnen effecten hebben, maar effecten kunnen mensen beïnvloeden. Dit zijn we tegengekomen bij Slater bij de virtuous circle. Mensen met veel kennis zullen voorkeur hebben van media waarbij ze meer kennis op doen en doordat ze daar voorkeur voor hebben doen ze meer kennis op. Relatie tussen kijken naar gewelddadige media en agressief gedrag.
Ingezonden op 25-10-2018 - 1197x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!