Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Woorden en Woordgebruik
› 5 College 5
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Woorden en Woordgebruik
5 College 5
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat is het mentale lexicon? = De relatie tussen concepten en woorden. Hoe zijn woorden in ons hoofd opgeslagen. Wat zegt Aitchinson (2012) over hoeveel woorden we kennen? = Meestal schatten mensen minder woorden in die we kennen dan de literatuur zegt. We kennen ongeveer 50.000+ woorden volgens Aitchinson. Maar wat zijn woorden? Zijn fiets en fietsje twee woorden? Van je 20e tot je 60e leer je nog zo’n 6000 woorden bij. Dus om de dag een nieuw woord. En wat is een woord kennen? Ooit gezien of gehoord? Of een hele scriptie erover schrijven? We kennen dus heel veel woorden. Hoe kan het dat we daar toegang toe hebben en dat we ons niet vergissen? Is het mentale lexicon als een woordenboek? = Het mentale lexicon is niet alfabetisch geordend. Dus van dit idee moeten we af. Wat wel zou kunnen is een ordening naar betekenis. We zijn ook gevoelig voor lengte en frequentie. Je zou je voor kunnen stellen dat het mentale woordenboek per dag veranderd. Elke keer sla je nieuwe dingen op en verandert het een beetje. In een mentaal woordenboek zit veel meer opgeslagen dan een gewoon woordenboek. We zijn ook gevoelig voor prototype-effecten. Als we denken aan een vogel hebben we ook een soort vogel in gedachten. Dat soort gradaties in woordopslag vind je niet terug in een woordenboek. We spreken ook niet altijd heel duidelijk alle lettergrepen uit. Bijv. bij ‘op een gegeven moment.’ Aitchinson zou dus zeggen dat de metafoor met een mentaal woordenboek niet klopt. Hoe onderzoek je het mentale lexicon? = Experimenteel onderzoek: dat is een belangrijke bron. Het is een laboratorium waarbij een situatie gemanipuleerd wordt. Versprekingen: die zijn interessant, want het geeft inzicht in waar de spreker aan dacht en je kunt je afvragen waar het fout gegaan is. Puntje op je tong (tip-of-the-tongue (TOT)): je kunt er niet opkomen. Pathologieën: bijv. door een hersenbloeding niet op het woord kunnen komen. Wat is Bock en Levelt? = Het leidt tot meer kennis over iets. Dit is informatie die in ons mentale lexicon is opgeslagen en wat geactiveerd wordt als je het woord hoort. Wat is een semantisch netwerk? = Een andere manier om er naar te kijken is als een semantisch netwerk. Rood heeft allerlei associaties. Bijv. andere kleuren of producten die rood zijn. Je krijgt een soort domino-effect van activatie. Het is in dit geval een verzonnen semantisch netwerk als voorbeeld, maar dit is wel het principe. Op het moment dat jij rood hoort, wordt oranje ook geactiveerd. Daar ben je je waarschijnlijk niet van bewust, maar toch gebeurt het. Dat heet spreading activation: activatie van een knoop zorgt voor activatie van andere gerelateerde knopen. Het is automatisch en de activatie is afhankelijk van de afstand. Bij woord associaties kun je ook samenstellingen associëren. Hoe werkt dat? = Bij tafel is eten nummer 1 en stoel nummer 2 als associaties. Bij rood is bloed nummer 1 en daarna kleur en liefde. Bij rood is het moeilijker en abstracter om te associëren. Associaties zijn waarschijnlijk ook een cultureel effect. Taal, de vorm van het woord kan ook meespelen. Culturele verschillen hebben waarschijnlijk het meeste effect. Er zijn ook onderzoeken dat cultuurverschillen invloed hebben op taalverschillen. Als westerlingen een geur moeten beschrijven doen ze het heel beschrijvend. Andere langen hebben ze één woord of één lettergreep. Bij kinderen zal het ook anders zijn dan bij volwassenen. Onderzoek hierin is lastig. Je hebt geen toegang tot wat bij mensen echt het eerste woord was. Als mensen rare associaties hebben, dan kunnen ze een ander woord noemen. En wat mensen van te voren gedaan hebben speelt ook mee. Vork: 1. Mes 2. Eten 3. Lepel. Dit is wat het vaakst genoemd wordt. Je kunt dit alleen doen met veel proefpersonen, zodat mensen die net iets raars met een vork gedaan hebben eruit worden gefilterd. Er is ook een onderzoek die naar de 1e 3 dingen vraagt. Dan krijg je een breder semantisch beeld. Bij punaise is het lastiger. Vormelijke associaties kan ook. Woordassociaties zijn informatief maar je moet voorzichtig zijn. Wat heeft priming met woordassociaties te maken? = Priming onderzoek maakt gebruik van woordassociaties. Als je kat ziet, wordt muis ook geactiveerd. Als je dan muis ziet, kun je het heel makkelijk herkennen en van muis naar auto is dus moeilijker. Het gaat niet altijd twee kanten op. Van voertuig naar bus gaat goed, maar van bus naar voertuig minder. Dat noemen we assymetrisch. Wat is semantische priming? = Priming: een proefpersoon reageert sneller op stimulus (target) vanwege een eerder aangeboden, gerelateerde stimulus (prime). Bijv. gans sneller na eend, niet na auto. Symmetrisch (kalkoen gans)? (zie vehicle bus). Gebaseerd op semantische en/of associatieve (agent/gevangenis) relatie (‘co-occurrence’). Betekenissen die ver uit elkaar liggen ‘primen’ niet (paard/eend). Noem een voorbeeld van lexiale desisietaak? = Experiment waarbij je zo snel mogelijk woorden moet herkennen. De reactietijd wordt gemeten. Je moet op de knop drukken zodra je denkt een woord te herkennen. Positieve identificatie van nonwoorden duurt langer dan van echte woorden. Wat meespeelt is dat de woorden die je kent in zijn geheel leest en nonwoorden lees je letter voor letter. Hoe kun je Bock en Levelt (1994) ook zien als een productiemodel? = Als je iets zo snel mogelijk moet benoemen, bijv. schaap, dan activeert dat dit schema. Je kunt ingrijpen en de boel manipuleren. Als je plaatjes moet benoemen en terwijl je dat doet, krijg je een ander woord te horen. In het vroeger stadium woorden met ongeveer dezelfde associatie zorgen voor vertraging. Bijv. als je schaap moet zeggen en je hoort geit. Als je dan schaar hoort, dan heb je moeite in het latere stadium. Wat is semantic interference? = Interferentie van semantisch gerelateerde woorden werkt anders dan van fonologisch gerelateerde woorden. Picture-word interference paradigm: tijdens benoemen van plaatjes worden semantisch/fonologisch gerelateerde woorden aangeboden op verschillende tijden. Semantisch gerelateerd woord zorgt voor vertraging in vroeg stadium. Fonologisch gerelateerd woord zorgt voor versnelling in latere stadia. Eerste betekenis (lemma) dan vorm (lexeem). Lemma als eenheid opgehaald, lexeem in delen. Wat is fonologische encodering? = Ophalen van lemma. Woord noemen lukt niet altijd dat heet tip of the tongue. Ophalen van lemma slaagt niet altijd. Wat is tip of the tongue? = Niet op de vorm van een woord kunnen komen. Vaak wel kennis van aantal klanken, betekenisaspecten en grammaticale aspecten bijv. woordklasse. Fonologische priming vergemakkelijkt vinden van een woord in TOT-state. We hebben betekenis en vorm in ons hoofd. Het kan zijn dat het ene wel geactiveerd is en het andere niet. Je weet het, maar je kunt er niet opkomen. Maar wat weet je wel van het woord? Dit is als iets op het puntje van je tong is. Wat kun je zeggen over versprekingen? = Het is ook een bron van informatie van wat er zich in ons hoofd afspeelt. Ze komen vaak voor. Ze zijn vaak semantisch gerelateerd met doelwoord en woord verspreking of zoiets. Het kan ook komen doordat iemand de taal of een uitdrukking niet goed kent. Verwisselingen beginklanken gebeurt niet zo heel veel. Versprekingen kunnen iets te maken hebben met wat je in gedachten hebt: - soms ben je te ver in gedachten/ een paar stappen verder: anticipatie. - Wat je net hebt meegemaakt. – Als je ergens naar verlangt. – Samensmelting: je denkt aan twee woorden tegelijk en je kiest te laat tussen de twee. Ze zijn vaak semantisch gerelateerd, versprekingen zijn meestal fonologisch en verwisseling van segmenten. Typen versprekingen: Verplaatsing, verwisseling, anticipatie, perseveratie, toevoeging, deletie, substitutie en samensmelting. Bij Verplaatsing, verwisseling, anticipatie, perseveratie, toevoeging en deletie zijn de woorden al geselecteerd, maar gaat het mis in de vormgeving. Bij substitutie en samensmelting zit het in de woordselectie. Welke 14 claims heeft Poulisse over versprekingen? = 1. Individual segments are the most important units in speech production. 2. Anticipations are more common than perseverations. 3. Exchanges are very infrequent. 4. Phonologial units involved in movement errors usually keep their original position in the syllable 5. Word-or syllable-initial consonants are more likely to be involved in slips than final sounds 6. Errors occur more frequently in stressed than in unstressed syllables 7. Errors occur more frequently in open-class words than in closed-class words 8. When two segments exchange, they tend to be phonetically similar 9. Two segments are more likely to exchange if they are preceded or followed by identical sounds 10.Slips of the tongue will not result in sequences of phonemes that are not possible in the language 11.Phonological errors usually result in existing words 12.Lexical substitutions often involve phonologically and/or semantically related words 13.Lexical blends usually involve two(near) synonyms 14.Lexical slips normally involve words belonging to the same word class. Iemand van de afdeling Engels heeft kenmerken op een rij gezet van versprekingen. Bijv. vaak begin van een woord, daarna het woord goed. Vaak in open klasse woorden: bijv. naamwoorden, zelfstandig naamwoorden, werkwoorden, etc. En niet zo snel in lidwoorden. De verspreking lijkt op wat het woord had kunnen zijn. Het blijft toch altijd Nederland of had een woord kunnen zijn. In een taal die je nog moet leren is de kans 14 keer zo groot als in je moedertaal. Als je een andere taal gaat spreken moet je de andere taal onderdrukken en die kunnen elkaar in de weg zitten. Wat zijn de verklaringen voor versprekingen? = Freudiaanse versprekingen: onbewuste gevoelens die je niet goed onderdrukt, vaak seksueel van aard. De psycholinguïstische verklaring: je activeert gewoon meer woorden tegelijk. Lijkt ook wel op freudiaans, maar dan zonder associaties of zoiets. De psycholinguïstische wordt aangehouden. Je kunt het uitlokken. Lastig te verstaan en het gaat snel dus onderzoek is lastig. Lemma’s met vergelijkbare kenmerken concurreren in activatie (bijv. synoniemen, antoniemen, zelfde semantische domein, sterk semantisch geassocieerde woorden). Wat is lexical bias & freudian slip? = Onderzoek met uitlokken. Als je een ander woord zegt dan je bedoelde, dus met een andere betekenis dan heb je het vaak niet eens door. Techniek: proefpersonen werden uitgenodigd om proefparen stil te lezen en als je de cue hoort moet je ze hardop lezen. Je wordt in voorbeeld in een ritme van b en d woord en die zou je dan dus geneigd zijn om om te draaien bij de blauwe woorden. 30% versprekingen als er een woord kan ontstaan en 10% als het een nonwoord zou worden. Lexical bias effecten: het gebeurt minder vaak als je snel spreekt. Als bepaalde klanken geactiveerd worden, dan kaatst die bal terug naar knopen. Je activeert sneller woorden dan nonwoorden, want de nonwoorden zijn geen knopen en dus er is dan geen activatie. Het is dus ook context afhankelijk. Als er taboewoorden dreigen te ontstaan, waren mensen trager of ze zeiden niets. Er zijn dus kennelijk filters in ons woordgebruik te controleren. Hoe kun je in gebarentaal versprekingen hebben? = Bij een samensmelting van twee gebaren. Je kunt ook anticiperen als ze must gebaart dat ze al de handvorm heeft van see. Wat is anomia? = In sommige gevallen kunnen mensen niet meer op woorden komen door pathologie als hersenbloeding. Bijv. afasie. Taalgebruik wordt beïnvloed. Je kunt ook selectieve anomia hebben. Dat je bepaalde woordklasse niet meer kunnen gebruiken als dierennamen. Ze weten het wel, maar kunnen er niet bij. Het is zeldzaam, maar het komt voor. Waar zit het mentale lexicon? = Als je naar woorden kijkt, wordt de achterkant van jouw hersenen actief. Daar zit de visuele cortex. Luisteren naar woorden doe je achter de slaap. Woorden uitspreken: dan zijn de gebieden verder naar voren actief. Bij woordassociaties is een groot gedeelte van je hersenen actief. Wat is woordherkenning? = Als je het hebt over woordherkenning, is het vaak visueel. We kijken naar aspecten van letters daarin (associëren?) we letters. Als we woorden waarnemen, beginnen we op het feature niveau. Letter zoeken o is rond en makkelijker. Hoe werkt oogbeweginsonderzoek? = Veel informatie hebben we ontleend aan oogbewegingsonderzoek. Fizaties: waar ogen rusten en hoe lang. Mensen scannen snel over tekst, zoals te zien is in het plaatje. Woorden herken je sneller dan individuele letters. Dat heeft er mee te maken dat een patroon, de features van een woord herkend worden en dan is het niet nodig om elke letter te lezen. Welke factoren zijn er in woordherkenning? = Woordsuperioriteitseffect, Woordlengte, Frequentie-effect, Regularityeffect (consistentie), Neighbourhood density effect: het aantal buren dat een woord heeft speelt ook mee. Buren: het aantal woorden dat je kunt maken door één letter te veranderen. Bij lezen en woord identificeren hindert het je. Het vertraagt. Zo’n buur kan extra lastig zijn als dat buurwoord heel frequent is. Zincontext speelt ook mee: neurologisch onderzoek waarbij iemand een EG afgenomen wordt. Je moet naar zinnen luisteren. 400 milliseconde. Nu onverwachte woord zie je dat er inspanning geleverd wordt. De stippenlijn in de grafiek was onverwacht eb de vaste lijn was verwachte inhoud. Bovenkant van x-as is negatieve activatie en onderkant is positieve activatie. Deze effecten worden gebruikt in onderzoek naar meertalig lexicon.
Ingezonden op 03-01-2019 - 1253x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!