Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Woorden en Woordgebruik
› 6 College 6
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Woorden en Woordgebruik
6 College 6
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat is meertalig? = Boomfield: je bent tweetalig als je in beide talen vloeiend bent. Later werd gezegd door Grosjean dat je tweetalig bent als je je in de andere taal kan redden. Welke twee soorten tweetaligen zijn er? = Vroege tweetalige: vanaf de geboorte. Dan ben je twee keer eentalig. Dan ben je volgens Bloomfield tweetalig. Je hebt twee moedertalen. En de late tweetalige: de tweede taal is niet zo vloeiend als de eerste taal. Wat is een tweetalige volgens de psycholinguïstische literatuur? = Bilingual is tweetalige. Wat is een tweetalige in de toegepaste taalkunde? = L2 learners bij een late tweetalige en bilingual bij vroege tweetalige. Welk onderscheid is er nog bij vroege tweetalige? = Gebalanceerd: beide talen als moedertaal en worden allebei ongeveer even veel gebruikt. Ongebalanceerd: redelijk vloeiend in talen, maar de ene taal wordt beduidend minder gebruikt. Hoe werkt (de toegang tot) het meertalig lexicon? = Tweetaligen hebben meer lexica. Hoe weten ze welke talen ze moeten hebben? Hoe is toegang tot het lexicon? Is dat selectief? Zijn er wel twee aparte lexica? Verschillende opties: A. Twee gescheiden lexicons en er is één peil. Selectief dus: afhankelijk van de taal waarin gesproken wordt. Bij Engelse woorden ga je naar Engels lexicon en pas als je er niet uit komt, naar het Nederlandse lexicon. Streepje met bolletje is dat andere woorden worden onderdrukt als het juiste woord gevonden is. B. Niet heel verschillend. Alle woorden in een bak. Je zoekt nog steeds eerst naar Engels en dan pas naar Nederlands. C. Het is niet selectief. Als er Engels wordt gesproken, kun je nog steeds Nederlandse woorden activeren. Er wordt naar beide tegelijk gezocht. Nederland en Engels kan elkaar niet beïnvloeden. D. Niet selectief en geïntegreerd. Engelse en Nederlandse woorden kunnen elkaar onderdrukken. Je zoekt tegelijk in Lexicons. Nederland en Engels kan elkaar wel beïnvloeden. In hoeverre activeren T1 en T2 woorden en andersom? En in Hoeverre is T2 lexicon van invloed op T1 verwerking? Welke drie dimensies van overeenkomsten zijn er tussen woorden? = Fonologie, orthografie en semantiek. 1. Homoniemen (orthografie en fonologie): binnen talen bijvoorbeeld licht en licht en tussen talen bijv. Engels en Nederlands list en list. Het is gelijk bij schrift, maar niet bij uitspraak? Maar de betekenis is anders. 2. Homofonen (fonologie): binnen talen bijv. wij en wei en tussen talen bijv. Engels en Nederlands clam en klem. Uitspraak is nagenoeg gelijk of grote overlap maar niet in orthografie (schrift en betekenis). 3. Homografen (orthografie). Binnen talen bijv. kántelen en kantélen en tussen talen bijv. Engels en Nederlands room en room. Het is gelijk in schrift en niet in uitspraak en betekenis. Wat betekent het als woorden in semantiek overeenkomen? = Ze hebben dan dezelfde vorm en inhoud. Ze overlappen in vorm en ze hebben dezelfde betekenis. De mate van overlap kan verschillen. Soms is de vorm hetzelfde, maar de betekenis anders. Hoe kunnen talen elkaar mogelijk beïnvloeden? = Wat er kan gebeuren: geen beïnvloeding, L1 heeft invloed op L2 en L2 niet op L1, gelijke beïnvloeding of L2 heeft invloed op L1 en L1 niet op L2. Wanneer ze elkaar niet beïnvloeden, is er sprake van onafhankelijke herkenning. Beïnvloeden ze elkaar wel, dan is er sprake van afhankelijke herkenning. Hoe gaat het onderzoek lexicale decisie? = Proefpersonen naar het lab met beslissingstaak. De taak is of een woord, een bestaand woord is in het Engels. Er wordt gekeken naar reactietijd. Zo kun je iets zeggen over hoe makkelijk of moeilijk iets verwerkt wordt. Bank is overlap of op orthografisch (cognaat?) en semantisch niveau. Nose is geen overlap. Beer heeft overlap in vorm, dus dat is homograaf. Mulb is geen woord. Nose is controle woord. Als de lexicons geïntegreerd zijn en het is niet selectief, dan zijn er meerdere woorden die je op het goede spoor zetten. Bij een cognaat (bank) zou je dan sneller reageren als bij het controlewoord. Bij een homograaf (beer) zit het Nederlandse lexicon waarschijnlijk in de weg, want het leidt naar een andere betekenis. Dat zijn ook de resultaten: een cognaat wordt sneller herkend dan een controlewoord. Bij homografen wordt er langzamer gereageerd. Hoe werkt de go/no-go taak? = Druk op de knop als het woord Engels is. Het idee is dat je een respons moet onderdrukken, want het zijn allemaal ook Nederlandse woorden. Frequentie: hoge frequentie woorden worden sneller herkend dan de lage frequentie woorden. Hoge frequentie Engels en laag Nederlands wordt snel herkend. Je bent daar heel snel mee in je reactie. Bij woorden laag in Engels en laag in Nederlands is het al wat minder. Bij laag frequent in het Engels en hoog frequent in het Nederlands dan wordt het lastig. Dan krijg je last van het Nederlands. Ook hier was weer onderscheid in dezelfde condities frequent. De lijn van hoog frequente woorden in het Nederlands is nog steiler Alle lijnen zijn steiler (laatste conditie is laag Nederlands en hoog Engels). Bij laaf frequent Nederlands woord ben je langzaam, maar dat woord hoog frequent Engels dan ondervindt je daar helemaal hinder van. Conclusies: Proefpersonen zien zowel in L1 als in L2 homografen over het hoofd. Hoe lager de relatieve frequentie van de concurrerende taal hoe meer invloed van de doeltaal. Invloed van de moedertaal is groter dan van de tweede taal. Als je een woord in een andere taal herkent, dan druk je misschien niet. Hoe zijn de effecten van beïnvloeding van twee talen bij tweetaligheid? = Het lijkt erop dat de twee talen elkaar beïnvloeden. Zeker bij hoog frequent woord in de andere taal. Ook spelen het cognaat effect en neigbooreffect mee. De effecten zijn beide kanten op. Hoe sterk de effecten zijn, hangt af van taak, stimulatie, taalvaardigheid in tweede taal. Het lijkt erop dat tweetaligheid is zoals situatie D: Niet selectief en geïntegreerd. Engelse en Nederlandse woorden kunnen elkaar onderdrukken. Je zoekt tegelijk in Lexicons. Nederland en Engels kan elkaar wel beïnvloeden. Woorden beïnvloeden elkaar en dat suggereert een bepaalde integratie in lexica. Welke modellen waren er in de beginjaren bij tweetaligheid en wat voor modellen waren dat? = conceptmediatie en woordassociatie. Conceptmediatie: Er lopen drie rechte lijnen van taal 1, taal 2 en beeld naar het concept. Woordassociatie: Er loopt een rechte lijn van beeld naar concept en van taal 1 naar concept. En er loopt een lijn van taal 2 naar taal 1. Wat zegt woordherkenning over de modellen conceptmediatie en woordassociatie? = Concepten zijn niet-talig en woorden zijn taal-specifiek. Word assosiation model (WAM): een directe link tussen L1 en L2, een indirecte link tussen L2 en concepten. Vertalen van L2 n L1 en dan naar concept. Je vertaalt eerst naar de moedertaal en dan activeer je het concept. Concept mediation model (CM): Er is een indirecte link tussen L1 en L2 via concepten en een directe link L2 en concepten. Waar gaat het artikel van potter et al. (1984) over? = Modellen conceptmediatie en woordassociatie getest met vertaaltaak en plaatjes benoemen. Het idee is dat je stapjes gaat tellen. Hoe meer stapjes, hoe langer het duurt voordat je reageert. De tijd die je zou verwachten is verschillend bij de modellen. Vertalen: WAM: maar 1 stap CM: 2 stappen. En plaatje benoemen: WAM: 3 stappen en CM: 2 stappen. Dus bij het WAM heb je minder stappen bij vertalen als bij plaatjes benoemen en bij CM even veel stappen bij vertalen als bij plaatjes benoemen. Deze modellen zijn wel wat ouders. Inmiddels zijn er veel modellen die gedetailleerder zijn. Het idee is dat een stap tijd kost, dat is een aanname. Getest met Chinees-Engels gevorderd en Frans-Engels voor beginners. Beide experimenten hadden dezelfde resultaten: Het vertalen van L1 naar L2 was een andere tijd terwijl het volgens het model allebei twee stappen zijn. Er was bewijs tegen WAM maar CM was het dus ook niet helemaal, want vertalen van L2 naar L1 ging sneller dan van L1 naar L2. Wie kwamen er met het Revised Hierarchical Model? = Kroll en Stewart (1994). Wat is het Revised Hierarchical Model (RHM)? = De stippelijn is een zwakke verbinding, de dikke lijn een sterke verbinding. Ondanks de zwakke verbinding zul je via de zwakke verbinding van concepten naar L2 gaan. Hoe zou je dit kunnen onderzoeken? Bijv. met priming experimenten: begrip uit de psychologie. Dat je beïnvloed wordt door wat je daarvoor gehoord of gezien hebt. Lee en Williams hebben het Revised Hierarchical Model (RHM) onderzocht. Hoe hebben ze dat gedaan? = Het idee volgens het RHM is dat je voor picture naming semnatiek nodig hebt. Forward translation heb je semantiek nodig. Backwards translation heb je geen semantiek nodig volgens het model. Onderzoek: ze laten plaatje van een stoel zien en daarna het woord stoel en dan vertalen. Mensen zijn dan sneller in het vertalen van het woord stiel, want het concept is al geactiveerd. Forward translation is dus gevoelig voor semantiek, want als het al geactiveerd is, gaat het sneller. Bij backwards translation waren er geen effecten bij het laten zien van een plaatje. Dat laat zien dat semantiek hier niet nodig is. De vraag is hoe taalvaardig iemand is. Zwakkere linken kunnen sterker worden bij meer taalvaardigheid. Wat is het Bilingual Interactive Activation (BIA+) Model? = Van Dijkstra en van Heuven (2002). Je krijgt woorden binnen (horen of zien). Je gaat er visuele woorden van maken, maar je krijgt nog van alles te oren en ondertussen denk je bij welke taal je bent. Hoe meer informatie je hebt over een woord, hoe groter de kans is dat het een Nederlands woord is. Dit suggereert geïntegreerde lexicon. Wat zijn executieve functies van een tweede taal? = Het beeld is dat een tweede taal leren goed is. Vroeger dacht men dat die tweede taal in de weg zit. Bij vroege tweetalige is het kind later bij met Nederlands, maar een kind komt snel bij en heeft dan alleen voordelen: inhibitie: negeren van niet-relevante informatie (de tweede taal). Hier zijn vroege tweetaligen beter in. Switching: wisselen tussen regels en/of taken. Werkgeheugen: informatie in gedachten hoduen. Wat is de simontaak? = Hiermee kun je inhibitie testen. Er verschijnt een vierkant in bepaalde kleur op het scherm. Linkerknop is groen en de rechterknop is rood. Maar het vierkant verschijnt links of rechts op het scherm. Als het overeenkomt is het makkelijk: congruentie trials. Maar bij incongruente trials is het lastig. Je moet onderdrukken waar vierkant staat. Rood links en groen rechts. Simon effect is het verschil in reactietijd op congruente en incongruente trials. Hoe groter het simon-effect, hoe meer moeite mensen hebben om de niet-relevante informatie te onderdrukken. Tweetaligen zijn beter bij incongruente trials dan eentaligen. Het Simon effect is bij tweetaligen kleiner als bij eentaligen. Al speelt leeftijd ook een rol. Hoe ouder je wordt, hoe meer moeite je hebt om niet relevante informatie te onderdrukken, maar bij tweetaligen is dat effect veel minder groot. Wel Amerikaans en daar is het verschil tussen een en tweetaligen veel groter als in Nederland. Nog veel onduidelijkheid over wat nu precies executieve functies zijn en welke een rol spelen bij tweetaligen.
Ingezonden op 04-01-2019 - 1189x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!