Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Woorden en Woordgebruik
› 7 College 7
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Woorden en Woordgebruik
7 College 7
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wanneer is een woord verworven? Wanneer ken je een woord? = Dat is niet zo zwart-wit. Je kunt in verschillende gradaties een woord kennen: wel eens gehoord, toepassen, betekenis geven, weten in welke context je het kan gebruiken, etc. Woordproducties volgt later dan woordbegrip. Baby’s kunnen eerder woorden begrijpen voor ze kunnen spreken. Dat zie je in de grafieken op de PowerPoint. Voordat baby’s geboren worden, raken ze door de stem van de moeder al bekend met klanken. Hoeveel woorden kennen we? = Volgens Aitchinson kennen we tussen de 50.000 en de 60.000 woorden. De proefpersonen waren rond de studentenleeftijd. Je leert ongeveer gemiddeld 1 woord per 90 minuten. Maar dat loopt niet gelijk. Bij jonge kinderen gaat het heel langzaam. Dan is het ongeveer 1 in de drie dagen. Als je een jaar of 10 bent, leer je 12 woorden per dag. Bij een baby kun je het testen met zuigreflexen en of die verschillend zijn bij bepaalde klanken. Bij 1 jaar en 4 maanden leer je 0,3 woorden per dag. Bij 1 jaar en 4 maanden tot 1 jaar en 11 maanden leer je 0,8 woorden per dag. Bij 1 jaar en 11 maanden tot twee jaar en 6 maanden leer je 1,6 woorden per dag. Bij 2 jaar en 6 maanden tot 6 jaar leer je 3,6 woorden per dag. Bij 6 tot 8 jaar leer je 6,6 woorden per dag. Bij 8 tot 10 jaar leer je 12,1 woorden per dag. Bij 10 tot 17 jaar leer je 7,8 woorden per dag. Er is veel variatie binnen een leeftijd. De grootte van het lexicon vaststellen is lastig. Er zit wel veel variatie tussen kinderen. Net als dat wanneer ze gaan praten verschilt. Er zit veel variatie in. Heel vaak is het lastig te bepalen wat het lexicon van een kind is. Vaak wordt het aan de ouders gevraagd, maar dat blijft subjecties. De plotselinge toename van woordenkennis noemen we ook wel vocabulary spurt: woordenschatexplosie. Hoe herkennen baby’s woorden in het spraaksignaal? = Door fonotactische regelmatigheden: bepaalde klanken komen nooit samen bijv. rp aan het begin van een woord, en prosodische kenmerken: intonatie. Zo raken ze uiteindelijk in staat om de continue stroom aan spraak op te hakken in woorden. Bij tweetalig opvoeden gaan kinderen later spreken, dan duurt het wat langer, omdat dit extra problematisch is dan. Hoe leren we woorden? = Allereerst is de associatie vorm en betekenis belangrijk. Die moeten worden geassocieerd. We weten dat leren van zulke associaties lastig is: hoofdsteden van landen, geboortedata van mensen. Hoe ben je in staat om 12 woorden per dag te leren? 1. Fast mapping: snelheid van leren. Heel snel leren. Een keer een woordbetekenis en ze hebben het geleerd. Hoeveel input hebben kinderen nodig om een woord te leren? Betekenis(aspecten) van een woord geleerd op basis van een beperkt aantal voorkomens. Er wordt wel gezegd dat kinderen gebruik maken van fast mapping. Carey en Bartlett (1978) hebben dat geïntroduceerd: introduceren van een woord voor een nieuwe kleur bij 3- en 4-jarigen. ‘You see those two trays over there. Bring me the chromium one. Not the red one, the chromium one’ (rood en ‘olijfkleurig’ dienblad). Alle kinderen brachten het olijfkleurige dienblad. Een week na de test wisten kinderen nog (aspecten van) de betekenis. Dit is een aanwijzing van fast mapping. Is het typisch voor kinderen en is het typisch voor het leren van woorden? Markson en Bloom (1997) hebben hier onderzoek naar gedaan. Kinderen en volwassenen met bekende en onbekende objecten en er werd een nieuw woord voor een van de onbekende objecten geïntroduceerd. En bij de ene helft werd een talig gecodeerd feit geïntroduceerd en de andere helft kreeg een talig gecodeerd feit. Testfase meteen, na een week en na een maand. Ze vroegen wat het object was, talig feit: welke gekregen en visueel: welke sticker. Op de PowerPoint staan grafieken. De eerste is voor woorden, de tweede voor talig feit en de derde voor visueel feit. Bij het visuele feit is er een sterke daling de andere twee blijven veel hoger. Volwassenen kennen fast mapping dus ook en jonge kinderen van drie jaar kunnen dit ook. Het is iets breder dan alleen woorden: ook talige feiten, maar niet heel veel breder, want het is niet bij visuele feiten. Het is dus niet typisch voor kinderen en ook niet typisch voor woorden. Hoe doen we het? 2. Associatief leren: wijze van leren. Associatief netwerk. Probleem van Quine: Stel je bent bij een vreemde stam en er loopt een konijn en iemand roept: ‘Gavagai!’ Wat zegt dat je? ‘Konijn’, ‘dier’, ‘eten’? Het kan van alles zijn. Deb Roy had in elke kamer van zijn huis een camera geplaatst. Alle woorden en imput is vastgelegd tot leeftijd van drie jaar. Daar hebben ze heel veel data van. Ook hoe woorden langzaam meer woorden werden. Bepaalde woorden kwamen meer voor op bepaalde plekken. Grijze tekening is plattegrond van het huis met hoe vaak het woord water werd gezet. Dit soort dingen versterken de waterassociatie. John Locke zegt: ‘For if we observe how children learn languages, we shall find that, to make them understand what the names of simple ideas or substances stand for, people ordinarily show them the thing whereof they would have them have the idea; and then repeat to them the name that stands for it: as white, sweet, milk, sugar, cat, dog.’ Associatief leren is volgens hem simpel, want we pakken een object en we zeggen het woord. Maar als we daar vanuit gaan, wat voor problemen zal het geven? Dingen die niet aan te wijzen zijn, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, of het de naam of eigenschap van object is. Vaak kijken kinderen niet naar het object. En kinderen die blind zijn, leren ook woorden. Wat is de rol van aandacht bij het leren van woorden? = Baldwin e.a. (2006): koppelden naam aan object toen er niemand aanwezig was of zoiets en dat was moeilijker. Joint attention: gedeelde aandacht. Is dat noodzakelijk? Kunnen kinderen woorden leren zonder dat er sprake is van gedeelde aandacht? Scofield en Berhend (2011): kunnen kinderen (2jr) woorden leren zonder gedeelde aandacht? Kind ziet de onderzoeker, maar niet het object voor het scherm. Onderzoeker zegt: ‘Dit is cobra,’ en laat dan 4 objecten zien waar het kind uit kan kiezen. Dit was een variant. De tweede was waar alleen kind object kan zijn. De derde allebei en de vierde zag niemand het object. Het wordt moeilijker als ze allebei het object niet zien. Gedeelde aandacht lijkt dus niet noodzakelijk. Baldwin (1991): kinderen van 18 maanden speelden met object en als ze er naar keken deed de onderzoeker iets in een emmer en zei het is een… en dan een onzin woord. De kinderen kijken waar de gesprekspartner naar kijkt en dat zal het wel zijn, dus in de emmer en niet hun eigen object. Ditzelfde werd gedaan bij kinderen met autisme en zij koppelden het woord van de onderzoeker aan net dat waar ze zelf mee bezig waren. Ze waren niet bezig met die extra aanwijzing. Kinderen zouden dus vreemde betekenissen aan woorden kunnen koppelen, maar meestal lijken ze gangvare betekenissen te koppelen. Er zijn woordleer principes waar kinderen gebruik van kunnen maken. Welke woordleer principes zijn dit? = 1. Whole-object principle: woorden verwijzen naar hele objecten niet naar delen ervan of acties. Als een kind een woord hoort en een object ziet dan gaat het er vanuit dat het naar het hele object verwijst. Bijvoorbeeld ‘hond’ verwijst naar het hele dier, niet naar de poten, staart, kop of lopen. Hollich et. Al. (2007) lieten kinderen objecten op de PowerPoint zien. Ze pakten het stippelding eraf bij links en ze vroegen wat modi is nadat ze dat deel aanwezen, maar ze zeiden da het het hele ding was. 2. Taxonomic principle. 3. Mutual Exclusivity: Elk woord verwijst naar maar één object en elk object heeft maar één woord. Stel een kind krijgt twee objecten te zien waarvan het er voor een en al een woord heeft. Wat gebeurt er als er een nieuw woord wordt genoemd? Whole-object principle: woord refereert naar object. Mutual exclusivity: object met naam valt af. Woord hoort bij object zonder naam. Aangetoond in verschillende experimenten (bijv. Markman en Wachtel 1988, Hutchinson 1986, Golinkoff et al 1985). Kan conflict zijn tussen twee principes (whole principle en mutual exclusivity). Het object wat al een naam heeft, valt af waardoor de inkomende naam wordt gekoppeld aan dat wat nog geen naam had. Markman en Wachtel (1988): Ze horen een woord vis, maar ze kennen vis. 57% koppelde het aan een deel. Bij een woord dat ze niet kende koppelde 20% het woord aan het deel. 4. Syntactic bootstrapping. Hoe zit het met leren van uitdrukkingen in een tweede taal? = Kranten staan er vol mee. Het heeft een aparte ingang in het mentale lexicon. Je kunt ze zien als lange grote waarden. 50% van taal bestaat uit vaste uitdrukkingen. Hier verstaan we ook collocaties, dingen die heel vaak voorkomen, woordcombinaties bijv. rekenen op, openbaar vervoer. Voor tweedetaal leerders is dit moeilijk. Toch is het belangrijk voor deze mensen om het te begrijpen, want dan begrijpen ze de Nederlandse taal beter. Het zorgt voor minder verwarring. En onderzoek toont aan dat tweedetaal leerders vloeiender en natuurlijker overkomen als ze uitdrukkingen kennen. Wat zijn uitdrukkingen precies? = Ze hebben een niet-letterlijke betekenis. Als je een woord verandert, verandert de figuratieve betekenis. Er zijn veel woordcombinaties die zo vaak voorkomen dat je als moedertaalspreker niet in de gaten hebt dat het een uitdrukking is. Bijv, in de gaten hebben, voor schud staan, ergens bij stil staan, aan de slag gaan. (Onderscheid spreekwoorden: spreekwoorden zijn vaste combinaties (uitdrukkingen kun je vervoegen, zijn flexibel) zijn spreuken, altijd op 1 manier en zelfs moedertaalsprekers hebben er soms moeite mee of halen ze door elkaar). Sommige uitdrukkingen zijn moeilijker en niet of minder algemeen bekend. Voor een tweedetaal leerder kan overlap met moedertaal helpen. Sommige uitdrukkingen worden veel vaker gebruikt dan andere, zoals onder de knie krijgen heel vaak. Transparantie helpt ook. Je kun redelijk raden wat het is, zoals twee vliegen in een klap. Gelijkenis moedertaal helpt bij tweedetaal leerders: letterlijk: eerste viool: belangrijke rol. Deze bestaat ook in het Engels en in het Duits. Concept hetzelfde zoals hoe de hoorns pakken. Concept hetzelfde, maar totaal andere woorden als het loodje leggen. En: de emmer schoppen. De: de lepel doorgeven of zoiets. Geen bestaande uitdrukkingen in moedertaal zijn lastiger. Waar komt de uitdrukking vandaan? = Met mythologie en nog iets kun je vorm en betekenis versterken als je weet waar het vandaan komt. Herkomst vaststellen is vaak lastig. Bijvoorbeeld ‘tegen de lamp lopen’. Er zijn twee theorieën: 1. letterlijk: iets pijnlijks. 2. Lamp betekent agent in het Bargoens boeventaal. Zijn uitdrukkingen moeilijk te leren? = Er zijn onderzoeken naar gedaan: blootstelling aan uitdrukkingen (Steinel, Hulstijn, & Steinel, 2007), etymologie (Boers, Demecheleer, & Eyckmans, 2004), nadruk te leggen op de vorm (Stengers et al., 2016), verbindingen tussen vorm en betekenis te versterken (Türker, 2016). Maar er blijven nog steeds veel dingen over. Hoe veel oefenen hebben we nodig? Welke uitdrukkingen wil je dat tweedetaalleerders leren, want die niet meer gebruikt worden zijn niet relevant. Hoe is het onderzoek naar uitdrukkingen door o.a. Ferdy Hubers gedaan? = Doel: Effect onderzoeken van intensief oefenen en van modaliteit waarin geoefend wordt op het leren van uitdrukkingen door NT2ers door middel van een Computer-Assisted Language Learning (CALL) systeem. Onderzoeksvragen: 1. In hoeverre draagt het intensief oefenen met een CALL systeem bij aan het leren van Nederlandse uitdrukkingen door NT2-leerders? 2. Heeft de modaliteit van oefenen(stil lezen vs. Hardop lezen) een verschillend effect op het leren van Nederlandse uitdrukkingen door NT2-leerders? 3. In hoeverre wordt het effect van oefenen beïnvloed door de idioom eigenschappen Transparantie en Gelijkenis met de moedertaal? Methode: 42 Duitse studenten die Nederlands geleerd hadden. B1-2 niveau. 60 uitdrukkingen laten zien. Wat kennen ze nu en 30 uitdrukkingen intensief laten oefenen en 30 maar één keer en dan de net besproken categorieën wat er wel en niet is in het Duits etc. Eerst alles zien en daarna met de helft gaan oefenen. Dit zijn invul oefeningen. Bij Record was het de bedoeling dat er hard op werd voorgelezen en als dat er niet was dan stil. Grafiek: links is ongeoefend en rechts is wel geoefend. Het verschil in de donkere balk bij één keer oefenen is niet significant. In modaliteit zie je geen verschil. Dit verschil is statistisch niet significant. Effect moedertaal: rechterbalkjes overlappen helemaal of gedeeltelijk of bijna helemaal. In het begin maken ze daar geen gebruik van, maar als ze gaan oefenen zie je dat effect wel. Recht bij weinig oefenen zie je bij de rechterbalkjes ook effect van de moedertaal. Transparantie: transparante uitdrukkingen zijn makkelijker bij weinig oefenen, maar bij veel oefenen is dat ook makkelijker, maar de niet transparante uitdrukkingen doen ze beter dan de gemiddelde moedertaalspreker, nadat ze geoefend hebben. Het is interessant dat tweedetaalleerders niveau van de moedertaalsprekers kunnen halen. ER zijn geen effecten van modaliteit. Gelijkenis moedertaal: in voormeting geen verschillen, maar in nameting wel. Tranparantie: intensief oefenen werkt voor transparante en niet-transparante uitdrukkingen. Conclusies: Call systeem helpt bij leren van uitdrukkingen. In sommige gevallen doen tweedetaalleerders het beter. Benodigde oefening hangt af van idioomeigenschappen. Voordeel: de computer kan het oppakken, dus geen leraar nodig, ze kunnen zelfstandig werken.
Ingezonden op 04-01-2019 - 1071x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!