Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
zoomvliet
› 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
zoomvliet
hoofdstuk 2
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1 Autochtone = van oorsprong hier gevestigde of uit dit land afkomstige 2 asiel = a bescherming verleend aan mensen die in hun eigen land vervolgd worden 3 relatief = in verhouding tot andere gegevens; betrekkelijk 4 migratie = j verhuizing naar een ander land of gebied 5 boerkaverbod = verbod op het dragen van gezicht bedekkende kleding 6 fundamentalisme = d ideologie of beweging die zich baseert op strenge regels 7 remigreren = terugkeren naar je geboorteland nadat je in een ander land gewoond hebt 8 land van herkomst = land waar je oorspronkelijk vandaan komt; geboorteland 9 integratie = inburgering in een nieuw land waarbij je deelneemt aan de samenleving 10 participatie = e meedoen aan iets; deelname 11 multiculturele samenleving = maatschappij waarin verschillende bevolkingsgroepen met hun eigen culturele kenmerken naast elkaar bestaan en waarin de verschillen als verrijkend worden beschouwd 12 dilemma = f moeilijke keuze tussen twee mogelijkheden die beide nadelen hebben 13 pluriforme = i veelvormig; niet uniform 14 tolerantie = verdraagzaamheid 15 solidariteit = saamhorigheid 16 zich conformeren aan = c eenzelfde standpunt innemen; eenzelfde gedragslijn volgen 17 andersdenkenden = mensen die (totaal) andere ideeën, geloofsovertuigingen en/of politieke opvattingen hebben 18 moraal = h opvattingen over wat goed en kwaad is 19 assimilatie = volledige aanpassing 20 uniforme = eenvormige; van dezelfde vorm of aard 21 zelfredzaamheid = levensomstandigheid waarbij iemand voldoende in staat is om voor zichzelf te zorgen 22 duurzaam = b blijvend 23 toelatingsbeleid = beleid van de overheid dat bepaalt welke migranten wel of niet in een land worden toegelaten 24 perspectief = uitzicht; vooruitzicht 25 in de illegaliteit = g onwettig in een land verblijvend Opdracht 10 1 antiracisme = c beweging om rassendiscriminatie tegen te gaan 2 chauvinistisch = l met overdreven liefde voor het eigen land 3 economische vluchteling = h iemand die om financieel economische redenen migreert 4 etniciteit = q ras; verzameling kenmerken van een bepaalde bevolkingsgroep 5 gemengd huwelijk = g huwelijk tussen twee mensen van verschillende religie en/of verschillend ras 6 gezinshereniging = o overkomst van gezinsleden uit het land van herkomst 7 islamisering = p proces waarbij een samenleving steeds meer volgens islamitische regels wordt georganiseerd 8 legitimatiebewijs = e document waarop je persoonsgegevens officieel vermeld staan 9 nationalisme = s streven om het eigen volk boven alles te stellen en het vreemde te verwerpen 10 naturaliseren = d de nationaliteit krijgen van het land waar je naartoe verhuisd bent 11 omgangsvormen = k manieren om met anderen om te gaan 12 permanent = n niet tijdelijk; blijvend 13 populist = i iemand die zich in zijn (politieke) uitspraken richt naar wat de massa horen wil 14 radicaliseren = j langzamerhand steeds extremer worden 15 seculier = t wereldlijk; niet-godsdienstig 16 segregatie = r sociale scheiding van bevolkingsgroepen 17 taalbarrière = a belemmering van de communicatie doordat mensen niet dezelfde taal spreken 18 tweedegeneratieallochtoon = m migrantenkind 19 verblijfsvergunning = f document waaruit blijkt dat je legaal in een land verblijft 20 zwart-witdenken = b benadrukking van de grootst mogelijke tegenstellingen; ongenuanceerd denken 1 Commercieel = gericht op geld verdienen; gericht op het maken van winst 2 Geprofessionaliseerd = er een beroep van gemaakt; deskundig, serieus en beroepsmatig aangepakt 3 Ambitie = f streven om iets te bereiken; verlangen om hogerop te komen in je werk 4 Onderneming = bedrijf; zaak 5 slijten aan = verkopen (vaak met moeite) 6 Investeren = geld (en tijd) in iets (bijvoorbeeld je bedrijf) steken met het doel om dat beter te maken 7 Branche = bedrijfstak 8 Afzetmarkt = d mensen aan wie of gebieden waar je jouw product kunt verkopen 9 Exploiteren = h winstgevend maken 10 Concurrent = iemand die hetzelfde beroep uitoefent als jij en die probeert beter te zijn 11 marges = g verschil(len) tussen in -en verkoopprijs; winst(en) 12 Bureaucratische rompslomp = allerlei administratieve, vaak verplichte handelingen die niet direct iets opleveren of zinnig lijken 13 Offertes = a aanbiedingen om voor een opgegeven bedrag werkzaamheden uit te voeren 14 Fiscus = belastingdienst; schatkist 15 bruto-Inkomen = i wat je verdient, inclusief belastingen die je nog moet betalen en onkosten 16 Aftrekposten = b bedragen die als onkosten gelden en waarover je geen belasting betaalt 17 Arbeidsmarkt = verhouding tussen vraag naar en aanbod van arbeidskrachten 18 in loondienst = werken voor werkgever die jou een vast bedrag betaalt voor de arbeid die je verricht 19 Bedrijfskunde = wetenschap die zich bezighoudt met het opzetten en het voeren van een bedrijf 20 Compagnon = iemand met wie men samen een bedrijf heeft 21 Klandizie = klantenkring; afnemers 22 Rendement = e opbrengst; nuttig effect 23 Schaarste = gebrek; situatie waarbij er meer vraag dan aanbod is 24 Leverancier = c degene die regelmatig een product levert 25 Kostwinner = degene die de kost verdient; degene die voor het inkomen zorgt Opdracht 14 1 Afnemers = k kopers van een product 2 Balans = p overzicht van bezittingen, tegoeden en schulden 3 Broodwinning = t werk of zaak waarmee iemand z’n geld verdient 4 eenheidsmunt = i geldig betaalmiddel dat in meerdere landen wordt gebruikt, zoals de euro 5 Faillissement = a bankroet; situatie waarin een bedrijf de schulden niet meer kan betalen 6 Fusie = r samengaan (van bedrijven, instellingen e.d.) 7 garant staan voor = e financieel instaan voor; borg staan voor 8 Hypotheek = g geld dat iemand leent met een huis als onderpand 9 Industrialisatie = q proces waarbij industrie een belangrijk middel van bestaan wordt 10 Inflatie = j geldontwaarding 11 Infrastructuur = s voorzieningen voor vervoer, zoals (spoor)wegen, vliegvelden, bruggen en nutsleidingen 12 kosten-batenanalyse = b berekening van de kosten die gemaakt moeten worden en de opbrengsten 13 Liquide middelen = h geld dat voorhanden is 14 Ombuigingen = d bezuinigingen 15 Onroerend goed = c bezittingen die niet te verplaatsen zijn, zoals huizen, land e.d. 16 Sector = m onderdeel van de samenleving, vooral in economische zin 17 Stagnatie = n oponthoud; stilstand; vertraging in ontwikkeling 18 Subsidie = f geld (meestal van de overheid) dat bedoeld is om mensen, verenigingen etc. te steunen 19 Transactie = o overeenkomst waarbij goederen worden verkocht 20 Vervaardigen = l maken; produceren
Ingezonden op 17-02-2019 - 397x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!