Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Bryman
› 1 meerdere hoofdstukken
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Bryman
1 meerdere hoofdstukken
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Inductie = manier van redeneren waarbij je het algemene uit het bijzondere afleidt Deductie= manier van redeneren waarbij je het bijzondere uit het algemene afleidt Objectivisme= theorie die uitgaat van het idee dat alle sociale verschijnselen bestaan uit onafhankelijke actoren. De sociale wereld is hetzelfde als de natuurlijke wereld. Meten door regels, organisatie of waardes. Constructivisme= theorie die ervan uitgaat dat alle sociale verschijnselen sociale constructies zijn. Sociale verschijnselen bestaan volgens deze theorie omdat ze gecreëerd zijn door sociale actoren. De sociale wereld is anders dan de natuurlijke wereld. Epistemologie= relaties tussen theorie en werkelijkheid meten. Positivisme= theorie dat het weten beperkt kan worden tot datgene wat met zintuigen waargenomen kan worden – van zintuigelijke feiten tot wetten. Oorzaak gevolg relaties. Statistieken. Interpretivisme= theorie die beweert dat kennis een kwestie van interpretatie is. Betekenis maakt feiten. Het begrijpen van de wereld. Hoezo willen mensen dit? Interviews. Reliabiliyt/betrouwbaarheid= levert nog een keer onderzoeken hetzelfde resultaat op Replicability/herhaalbaarheid= is hetzelfde onderzoek nogmaals te doen, zijn de procedures expliciet beschreven Measurement validity/begripsvaliditeit= meet het onderzoek wat het zegt te meten. Interne validiteit= kloppen de onderzoeksconclusies? – causaliteit. Externe validiteit= zijn de onderzoeksresultaten generaliseerbaar Ecologische validiteit= heb ik wel de echte wereld onderzocht. Quasi-experiment= een veld experiment dat niet aan alle eisen voldoet. De werkelijkheid bepaalt de toedeling in groepen en de sociale setting. Experimenteel onderzoek= onderzoek waarbij het effect van een gemanipuleerde onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele vastgesteld wordt. Manipulatie vindt plaats op een bepaald moment, verandering tussen tijdstip ervoor en erna. Andere verschillen die mogelijk als onafhankelijke variabele werken moeten worden vermeden. Longtidunaal onderzoek= onderzoek waarbij herhaaldelijk steeds op dezelfde manier metingen worden verricht om een ontwikkeling in kaart te brengen. Het gaat dus over een lange afstand in tijd. Case studie= intensieve en gedetailleerde analyse van een onderzoekseenheid Kritische case studie= als de theorie klopt, dan klopt het altijd Representatieve case studie= wat gebeurt er telkens precies? Extreme case studie= dit is niet normaal. Vergelijkend onderzoek= een manier van onderzoek waarbij de onderzoeker twee of meer groepen of situaties met elkaar vergelijkt. Het betreft meerdere casussen, maar dezelfde methoden van onderzoek. Stimuli=vragen Intra-interviewer variability = verschillende opvattingen van één interviewer Inter-interviewer variability= verschillende opvattingen van verschillende interviewer Gestructureerd vraaggesprek= een vorm van vragen stellen waarbij er een aantal vragen op papier zijn gezete, maar er nog veel mogelijkheden zijn tot verdieping. Probing= het op een andere manier stellen van de vraag wanneer een ondervraagde de vraag niet begrijpt. Prompting= het suggereren van het antwoord van de ondervraagde, het uitlokken van een bepaald antwoord Filtervragen= vragen die gesteld worden die het doel hebben om na te gaan of de ondervraagde beantwoordt aan de quota die opgelegd zijn voor de selectie van de respondenten. Na het antwoord staat steeds een verwijzing (filter) naar de volgende vraag. Social desirability bias= sociaalwenselijke antwoorden Acquiescence bias= wanneer respondenten van een enquete de neiging hebben om het eens te zijn met alle vragen of om een positieve connotatie te geven. Attitudeschalen = dataverzamelinginstrumenten waarbij de onderzoeker respondenten vraagt op een continuum aan te geven wat hun houding of gevoelens zijn. (likertschaal en morenoschaal) Operationaliseren= het vertalen van theoretische eigenschappen in waarneembare variabelen. Kwantitatief onderzoek = onderzoek waar veel onderzoekseenheden aan meedoen. Als gevolg daarvan worden de gegevens statisch geanalyseerd. Kwalitatief onderzoek= onderzoek met een beperkt aantal onderzoekseenheden waarbij informatie verkregen wordt door in te gaan op achterliggende motivaties, meningen, wenen en behoeften van de eenheid. Ecologische fout= bevindingen op hoger analyseniveau worden vertaald naar een lager analyseniveau Steekproef= manier van onderzoeken waarbij men een aantal mensen of zaken uit een grote groep onderzoekt en ervan uitgaat dat het resultaat voor de gehele groep geldt. Enkelvoudig asecelecte steekproef = steek proef waarbij elk lid van de populatie een gelijke kans heeft om in de steekproef te komen Gestratificeerde steekproef= het verdelen van een populatie in verschillende groepen. Van elke groep wordt een aantal elementen geselecteerd. De elementen in een populatie kunnen qua verhouding op een kenmerk namelijk scheef verdeeld zijn. Op deze manier wordt voorkomen dat de steekproefselectie ook scheef is. Getrapte steekproef = in deze vorm wordt eerst een steekproef getrokken uit een aantal hioge aggregatieniveaus waarna vervolgens een steekproef van de elementen uit de lagere aggregatieniveaus wordt getrokken. Eerst een selectie van categorieën en daarna per categorie een selectie van iets maken. Steekproefkader= lijst van operationele populatie Area-sampling= methode waarbij een onderzoeksgebied is onderverdeeld in kleinere blokken die dan weer willekeurig worden geselecteerd en vervolgens subbemonsterd of volledig onderzocht. Meestal gebruikt wanneer een steekproefkader ontbreekt Onderzoekspopulatie/operationele populatie = de verzameling van eenheden Domein = afbakening van poopulatie Univariaat= bij deze manier van data analyse wordt één variabele meegenomen in de analyse. Bivariaat= bij deze manier van data analyse worden twee variabelen meegenomen in de analyse. Er worden statische verbanden/causale relaties onderzocht. Vaak verklarend, kan ook beschrijvend. Multivariaat= data analyse waarbij meer dan twee variabelen worden meegenomen. Het vinden van een samenhang tussen twee of meerdere onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Nominale meetschaal= verschillende waarden meten Ordinale meetschaal = waarden met verschillende rangorden Interval meetschaal= geeft de afstand tussen twee waarden neer. Het verschil tussen 15 en 20 graden is evengroot als tussen 20 en 25. Ratio meetschaal= grootteverhouding/afstand tussen twee waarden met een vast nulpunt. Randomiseren= het volstrekt willekeurig verdelen van proefpersonen over de groepen van een experimenteel onderzoek Homogenisere= het onderzoeken van één of enkele categorieën bij een experimenteel onderzoek Matchen= het gelijk verdelen van de verschillende categorieën over beide experimentgroepen bij experimenteel onderzoek. Probability sampling (kwant)= kanssteekproeven Purpose sampling (kwal)= doelgerichte steekproef waarbij de ondervraagden aan speciale eisen voldoen. Onafhankelijke variabele= de onafhankelijke variabele is altijd het gegeven wat de onderzoek vastlegt als de variabele waarop hij de onderzoekseenheden vergelijkt Afhankelijke variabele= het gegeven dat de onderzoeker wil onderzoeken. Het is het gegeven dat varieert ten opzichte van de onafhankelijke variabele. Globale variabele= kenmerk van de eenheid zelf (aantal winkels) Analytische variabele= kenmerk van de subeenheid van de eenheid waarbij verder geen rekening wordt gehouden met onderlinge relaties (gemiddelde jaaromzet van winkels) Structurele variabele = relaties tussen subeenheden (aantal keer dat winkeliers met elkaar vergaderen) Relationele variabele = relaties tussen de eenheiden op hetzelfde niveau Contextuele variabele=kenmerk van de supraeenheid. (gemeentebeleid waar het winkelcentrum zich bevindt) Face validity= intuïtief (wat zeggen anderen/deskundigen) Convergent validity= triangulatie (zelfde uitkomst als je variabele anders onderzoekt?) Construct validity= causale relatie meetbaar? Concurrent validity= meetresultaten hetzelfde als logisch verbonden variabele?
Ingezonden op 18-03-2019 - 699x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!