Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Fortuna

3 woorden les 3a tm 13 c (544 stuks)

Jaar 2 (Gymnasium)

dea = godin
filia = dochter
non = niet
mater, matrem = moeder
est = is
dominus = heer
deus = god
soror, sororem = zuster
pater, patrem = vader
et = en; ook
uxor , uxorem = vrouw; echtgenote
filius = zoon
sed = maar
quoque = ook
regina = koningin
etiam = ook; zelfs
populus = volk
sedet = hij zit
amat = hij houdt van
in templo = in de tempel
nam = want
servat = hij beschermt; hij bewaart; hij behoudt
timet = hij vreest voor
in Italia = in Italië
saepe = vaak; dikwijls
habet = hij heeft; hij houdt
bellum = oorlog
mittit = hij stuurt; hij zendt
defendit = hij beschermt; hij verdedigt
regnat = hij heerst; hij regeert
ignis, ignem = vuur
vincit = hij overwint
relinquit = hij verlaat; hij laat achter
habitat = hij bewoont
curat = hij zorgt voor; hij verzorgt
pervenit = hij komt aan; hij bereikt
templum = tempel
urbs, urbem = stad
semper = altijd
amor, amorem = liefde
 
laetus, laeta, laetum = blij
vir, virum = man
in + acc = naar, naar binnen
rex, regem = koning
necat = hij doodt
mors, mortem = de dood
pulcher, pulchra, pulchrum = mooi
regnum = heerschappij
bonus, bona, bonum = goed
frater, fratrem = broer
facit = hij doet; hij maakt
nunc = nu
ducit = hij leidt; hij brengt
puella = meisje
malus, mala, malum = slecht
novus, nova, novum = nieuw
gloria = roem
apud +acc = bij
lacrimat = hij huilt
silva = bos
magnus, magna, magnum = groot
cupit = hij verlangt; hij begeert
valde = erg; zeer
ad +acc = naar; bij; tot
obscurus, obscura, obscurum = donker; duister
fluvius = rivier
parvus, parva, parvum = klein
ambulat = hij wandelt
aqua = water
subito = plotseling
videt = hij ziet
clarus, clara,clarum = helder; beroemd
deinde = daarna; vervolgens
quis? = wie?
ubi? = waar?
miser, misera,miserum = ongelukkig
non iam = niet meer
solus, sola, solum = alleen
iratus, irata, iratum = boos
morbus = ziekte
timidus, timida, timidum = bang
verus, vera, verum = echt, waar
meus. mea, meum = mijn
causa = reden; oorzaak
cogitat = hij overweegt; hij denkt aan
filii = zonen
sunt = zij zijn
cognoscit = hij leert kennen; hij verneemt
ergo = dus
amittĕre = verliezen
periculum = gevaar
duo = twee
bibĕre = drinken
iacent = zij liggen
audit = hij hoort
vult = hij wil
fratres = broers
venit = hij komt
tum = dan; toen
enim = want; namelijk; immers
vester, vestra, vestrum = van jullie
invenit = hij vindt
tempus = tijd
portat = hij draagt
vivunt = zij leven
cognoscĕre = vernemen; leren kennen
dicit = hij zegt
tristis, triste = droevig; bedroefd; triest
fortis, forte = dapper; sterk
crudelis, crudele = wreed
incolumis, incolume = ongedeerd
salutant = zij begroeten als
eius = van hem; zijn; ervan; van haar; van het
consilium = plan; besluit
faciunt = zij maken; zij doen
gaudent = zij zijn blij
capiunt = zij pakken; zij nemen
circa +acc = rondom; om...heen
altus,alta,altum = hoog; diep
habitare = bewonen
volunt = zij willen
omnis, omne = geheel; ieder; elk
omnes = allen
amicus = vriend
terret = hij maakt bang; hij verschrikt
ita = zo
esse = zijn
nondum = nog niet
super +acc = boven op; over
sic = zo
incipiunt = zij beginnen
nomen = naam
ubi = waar?; waar
immortalis, imortale = onsterfelijk
locus = plaats
gens, gentem = volk
terribilis, terribile = verschrikkelijk
autem = maar; echter
itaque = daarom
contentus, contenta, contentum = tevreden
quia = omdat
femina = vrouw
dant = zij geven
parat = hij bereidt voor; hij maakt gereed
domus = huis
conveniunt = zij komen samen
parentes = ouders
finis, finem = einde
multus, multa, multum = veel
invitat = hij nodigt uit
iam = al; reeds
Romanus = Romein; Romeins
iuvenis, iuvenem = jongeman
rapiunt = zij grijpen; zij roven
homo, hominem = mens; man
per +acc = door...heen; gedurende; door; door middel van
postea = daarna; later
rogat = hij vraagt
perdit = hij richt te gronde; hij verliest
post +acc = na
talis, tale = zo'n; zodanig; zodanige; zulk; zulke
atque = en
donum = geschenk
miles, militem = soldaat
dux, ducem = aanvoerder
extra +acc = buiten
donat = hij geeft
sperat = hij hoopt
iaciunt = zij gooien
expugnat = hij verovert
aurum = goud
clades, cladem = nederlaag
inter +acc = tussen
pars, partem = deel
prope = bijna; dichtbij
lacrima = traan
vulnerant = zij verwonden
pax, pacem = vrede
finit = hij beëindigt
accipiunt = zij nemen aan; zij ontvangen; zij verkrijgen
facĕre = doen; maken
verbum = woord
pugnare = vechten
orant = zij smeken
agricola = boer
gero = dragen;oorlog voeren
malum = ramp
quid? = wat?
primus, prima, primum = eerste
pario = voortbrengen
debeo = moeten
praeterea = bovendien
vos = jullie
ante + acc. = voor
nos = wij;ons
statim = meteen
iterum = weer;opnieuw
clamo = roepen
ecce! = kijk
denique = tenslotte
rideo = lachen
opprimo = neerdrukken;overweldigen;overvallen
occido = doden
at = maar
ego = ik
respondeo, respondere = antwoorden
tu = jij
eum = hem
maneo = wachten op;blijven
fugio = vluchten
te = je;jou
interficio = doden
secundus, secunda, secundum = tweede
mortuus, mortua, mortuum = dood;gestorven
curro = rennen
laudo(laudare) = prijzen
hostis, hostem = vijand
antea = vroeger
soleo = de gewoonte hebben;gewoonlijk doen
puer, puerum = jongen
nobilis, nobile = aanzienlijk;van hoge afkomst
erat = was
olim = ooit;eens;vroeger
dormio = slapen
postquam = nadat
intro = binnengaan
territus, territa, territum = verschrikt
clamor, clamorem = geschreeuw;lawaai
exito = opwekken;opjagen
propero = zich haasten
ibi = daar
video, vidi = zien
cum = toen;wanneer
caput = hoofd
flamma = vlam
appareo, apparui = verschijnen
servus = slaaf
eos = hen;deze;die
veto, vetui = verbieden
intellego, intellexi = begrijpen
inquit = zegt;zei
ardeo, arsi = branden;in brand staan
cur = waarom
maximus, maxima, maximum = grootste;zeer groot
insignis = opvallend;bijzonder;bekend
ut = als
noster, nostra, nostrum = onze;van ons
totus, tota, totum = gehele
convoco = bijeenroepen
dico, dixi = zeggen
ipse, ipsa, ipsum = zelf
mulier, mulierem = vrouw;echtgenote
venio, veni = komen
liber, libri = boek
fero, tuli = dragen, brengen;verdragen
paratus, parata, paratum = bereid;voorbereid;gereed
divinus, divina, divinum = goddelijk
pretium = prijs
quaero, quaesivi = zoeken;vragen
nimius, nimia, nimium = teveel;te groot
posco, poposci = eisen;vragen
rideo, risi = lachen
puto = menen, vinden;beschouwen als
pono, posui = plaatsen;neerleggen
tres = drie
impono, imposui = plaatsen op;leggen op
reliquus, reliqua, reliquum = overig
emo, emi = kopen
idem = dezelfde;hetzelfde
peto, peti = vragen;streven naar
magis = meer
eam = haar;deze;die
alius, alia, aliud = ander
incendo, incendi = in brand steken
rursus = weer;terug
tandem = tenslotte;uiteindelijk
nusquam = nergens
exclamo (exclamare) = uitroepen, uitschreeuwen
alter, altera. alterum = de één, de ander
consul, consulis = consul
unus, una, unum = één
corpus, corporis = lichaam
fugio, fugi(fugere) = vluchten
spes, spem = hoop, verwachting
ubique = overal
salus, salutis = redding, behoud, gezondheid
impetus = aanval
murus = muur
defendo, defendi (defendere) = verdedigen, beschermen
pons, pontis = brug
custodio (custodire) = bewaken, passen op
erant = (zij) waren
arma, armorum = wapens
fortuna = lot, geluk, ongeluk
dies, diem = dag
nox, noctis = nacht
sto, steti (stare) = staan
mons, monstis = berg
fuit = (hij) is geweest, (hij) was
fuerunt = (zij) zijn geweest, (zij) waren
coepi = beginnen (pf.)
singuli = één voor één
statua = standbeeld
comprehendo, comprehendi (comprehendere) = vastpakken
-que = en
consisto, constiti (consistere) = gaan staan, blijven staan
timor, timoris = angst
relinquo, relinqui (relinquere) = verlaten, achterlaten
erit = (hij) zal zijn
cupidus, cupida, cupidum = begerig naar
acer, acris = scherp, fel, hevig
adiuvo, adiuvi (adiuvare) = helpen
necesse est = het is noodzakelijk
liberatas, libertatis = vrijheid
simul = tegelijkertijd
eorum = van hen, hun, ervan
plenus, plena, plenum = vol van
virtus, virtutis = deugd, goede eigenschap, moed
interea = ondertussen
armatus, armata, armatum = gewapend
possum, potui (posse) = kunnen
obsideo, obsedi (obsedere) = bezetten, belegeren
civis, civis = burger
ignarus, ignara, ignarum = onkundig van, onwetend, onbekend met
facio, feci (facere) = maken, doen
turba = menigte
do, dedi (dare) = geven
minus = minder
castra, castrorum = legerkamp
ideo = daarom
in castris = in het legerkamp
adsum, adfui (adesse) = aanwezig zijn, helpen
occido, occidi (occidere) = doden
via = weg
ut = zoals, zodra
effugio, effugi (effugere) = ontvluchten, ontkomen
voco (vocare) = roepen, noemen
sedeo, sedi (sedere) = zitten
erro (errare) = rondzwerven, zich vergissen
quam = dan
caedes, ceadis = moord
volo, volui (velle) = willen
mitto, misi (mittere) = sturen, zenden
iubeo, iussi (iubere) = bevelen
addo, addidi (addere) = toevoegen
nihil = niets
nec = en niet, ook niet
longus, longa, longum = lang
id = het, dit
ordo, ordinis = rij
manus = hand
caveo, cavi (cavere) = oppassen voor
accendo, accendi (accendere) = in brand steken, aansteken
dolor, doloris = pijn, verdriet
dimitto, dimisi (dimittere) = wegsturen, laten gaan
respondeo, respondi (respondere) = antwoorden
moveo, movi (movere) = bewegen, ontroeren
Romam = naar Rome
benificium = weldaad
insidiae = hinderlaag
tuus, tua, tuum = jouw
moneo, monui (monere) = waarschuwen
perdo, perdidi (perdere) = te gronde richten, verliezen
dexter, dextra, dextrum = rechts, rechter-
paulo post = korte tijd later
me = mij
eligo, elegi (eligere) = uitkiezen
virgo, virginis = meisje, maagd
libero (liberare) = bevrijden
nuntius = bode, bericht
constituo, constitui (constitere) = plaatsen, vaststellen
duco, duxi (ducere) = leiden, brengen
ripa = oever
rumpo, rupi (rumpere) = breken, verbreken
eas = hen, deze
telum = werptuig, wapens
non solum ... sed etiam = niet alleen ... maar ook
fuga = vlucht, verbanning
tamen = toch
flumen, fluminis = rivier
pervenio, perveni (pervenire) = aankomen, bereiken
foedus, foederis = verdrag, verbond
remitto, remisi (remittere) = terugsturen, loslaten
iniuria = onrecht
educo, eduxi (educere) = wegleiden
promitto, promisi (promittere) = beloven
maxime = het meest, vooral
reddo, reddidi (reddere) = teruggeven
custos, custodis = bewaker
scio (scire) = weten
licet + dat. = het is toegestaan; het is mogelijk
iudex, iudecis = rechter
domum (acc) = naar (het) huis; naar het huis; naar huis
suus,sua, suum = zijn (eigen); haar (eigen); hun (eigen); zijn;haar;hun;zijn eigen; haar eigen; hun eigen
mihi (dat) = (aan) mij; aan mij; mij
taceo, tacui (tacere) = zwijgen
iudicium = proces; vonnis; oordeel
natus, nata, natum = geboren
quidem... sed = weliswaar... maar
placeo, placui (placere) + dat = bevallen; in de smaak vallen
exspecto (exspectare) = afwachten;wachten; verwachten
liber, libera, liberum = vrij
omnia (onz mv) = alles
aspicio,aspexi (aspicere) = kijken naar; aanschouwen
concedo,concessi (concedere) = toegeven; toestaan; zwichten
si = als
igitur = daarom; dus
narro (narrare) = vertellen
tibi (dat) = (aan) jou; jou; aan jou
absum, afui (abesse) = afwezig zijn
adventus = (aan) komst
serva = slavin
ei (dat) = (aan) hem; (aan) haar; eraan; hem;haar;aan hem; aan haar
pectus, pectoris (onz) = borst
nuntio (nuntiare) = berichten; melden
ignosco, ignovi (ignoscere) + dat = vergeven
lux, lucis (vrl) = licht
sermo, sermnis (mnl) = gesprek
multitudo, multitudinis (vrl) = menigte
procedo,processi (procedere) = voortgaan; naar voren lopen
ultimus, ultima, ultimum = laatste
accido, accidi (accidere) = gebeuren;overkomen (aan); overkomen aan; overkomen
propinquus, propinqua, propinquum = vlakbij gelegen
hoc modo = op deze manier
Forum,forum = markt(plein);markt; Forum (in Rome); Forum; Forum in Rome
tantum (bijw) = alleen maar;l slechts
sanguis,sanguinis (mnl) = bloed
advenio, adveni (advenire) = (aan)komen; bereiken; komen; aankomen
terreo, terrui (terrere) = bang maken
timeo, timui (timere) = bang zijn voor; vrezen
debeo, debui (debere) = moeten
iaceo, iacui (iacere) = liggen
animus = geest
campus = veld, vlakte
in + acc. = naar, naar binnen
in + abl. = in, op, bij
non modo ... sed etiam = niet alleen ... maar ook
munus, muneris (onz) = taak/geschenk
scelus, sceleris (onz) = misdaad
porta = poort
ludus = spel
cum + abl. = samen met
ager, agri = akker, land
in animo habeo (habere) = van plan zijn
potestas, potestatis (vrl) = macht/mogelijkheid, gelegenheid
toga = toga
a(b) + abl. = weg van, van af/door toedoen van
imperator, imperatoris = opperbevelhebber
perduco, perduxi (perducere) = brengen tot/naar
ex, e + abl. = uit, vanuit, vanaf
nobis (dat./abl.) = ons
tergum = rug
expello, expuli (expellere) = verdrijven
civitas, civitatis (vrl.) = staat, burgerij
ago, egi (agere) = voeren, drijven/doen, verrichten/behandelen
trado, tradidi (tradere) = overgeven, uitleveren, overleveren
matrona = getrouwde vrouw
habeo, habui (habere) = hebben/houden
de + abl. = over/wegens
silentium = stilte
fingo, finxi (fingere) = vormen/verzinnen
res, acc. rem, abl. re (vrl.) = zaak, ding
vox, vocis (vrl) = stem/woord
senator, senatoris = senator
duo, duae, duo, dat./abl. duobus = twee
excedo, excessi (excedere) = uitgaan, weggaan
postero die (abl.) = op de volgende dag
inter se = onder elkaar, onderling
res publica = staat
sine + abl. = zonder
domo = van/uit huis
utrum...an = (of)...of
senatrus = senaat
fides = trouw/vertrouwen
dolus = list, bedrog
praeter + acc. = behalve
medium = het midden
perfero, pertuli (perferre) = overbrengen/verdragen
ex eis = van hen
ullus, ulla, ullum = enige
ingenium = karakter, doen en laten/aanleg, talent
non iam = niet meer, niet langer
adulescens, adulescentis (mnl.) = jongeman
patres, patrum = vaders/senatoren
hoc (nom./acc. onz. ev.) = dit
vivo, vixi (vicere) = leven
iacio, ieci (iacere) = gooien
cupio, cupivi (cupere) = verlangen
incipio, incepi/coepi (incipere) = beginnen
praeda=buit
nullus, nulla, nullum=geen;geen(enkel);geen enkel
nonnulli(mv)=sommige;sommigen
seds, sedis (vrl.)=(zit)plaats; zitplaats; woonplaats
malo, malui (malle)= liever willen
domi= thuis
quamquam=hoewel
dignus+abl= waard;waardig
cerno, crevi(cernere)= zien
senex, senis=oude man
similis, simile+gen/dat= gelijk aan; gelijkend op
vis,acc, vim, abl, vi (vrl)= kracht; geweld
metuo, metui (metuere)= vrezen
invenio, inveni, (invenire)= vinden; aantreffen
nolo,nolui, (nolle)= niet willen
cogo, coëgi, (cogere)=dwingen; bijeenbrengen
specto, (spectare)= kijken naar;zien
propter+acc= vanwege; door
tango, tetegi (tangere)=aanraken
mille=duizend
strepitus=lawaai
tempto, (temptare)= proberen
ingens, ingentis= geweldig; enorm
ira=woede
brevis, breve=kort
quod=omdat
priusquam=voordat
nocte(abl.)='s nachts
auxilium=hulp
pete, peti(v)i (petere) a(b)+abl= vragen aan
ne ... quidem=zelfs niet
sentio, sensi (sentire)= voelen; bemerken
egregius, egregia, egregium=uitsteken; voortreffelijk
dum=terwijl
deicio, deieci (deicere)= naar beneden werpen; laten vallen
ferox, ferocis=strijdlustig; woest; fel
teneo, tenui (tenere)= houden; vasthouden; (vast)houden
tremo, tremui (tremere)= trillen; beven
ceteri (mv)= overige; overigen
fames, famis (vrl)=honger
saxum=steen; rots
affero, attuli (afferre)=(mee)brengen; meebrengen; ergens heen brengen
canis, canis=hond
gladius=zwaard
patria=vaderland
appello (appellare)=toespreken; noemen
despero (desperare) +acc=wanhopen (aan); wanhopen; wanhopen aan
sacer, sacra, sacrum=heilig; gewijd aan
ingens, ingentis = geweldig; enorm
nocte = 's nachts
canis, canis = hond
adventus = aankomst
sentio, sensi = voelen; bemerken
sacer, sacra, sacrum +gen. = heilig; gewijd aan

Ingezonden op 19-11-2009 - 2504x bekeken.
Waardering 7 (aantal stemmen: 6)

voting system
1
2
3
4
5

is een goeie lijst heb em overgeschreven uit het boek (druk 1)

suc6 schrijf in je comment wat je dr van vind...

always keep smiling!!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Fortuna

3 woorden les 3a tm 13 c (544 stuks)