Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Op nieuw niveau

2 (Spreek)Woorden, Grammatica, Spelling, Samenvatting [2009©]

Jaar 2 (havo/vwo)

WOORDJES
Acceleratievermogen = Kracht om te versnellen
Analyse maken = Onderzoek doen naar de samenstelling
Detector = Apparaat waarmee je iets kunt opsporen
Dyslexie = Woordblindheid
Evenwicht = Kalmte
Flexibele = Wisselende
In het gareel krijgen = Laten doen wat er van ze verwacht wordt
Gedupeerd = Benadeeld
Globaal = In grote lijnen
Kolonie = Groep dieren van dezelfde soort die ergens leeft
Kingsize = Extra grote
Maniak = Iemand die gevaarlijke dingen doet
Nationaliteit = Deel uitmaken van een bepaalde volk
Sociale contacten = Omgang met anderen
Territorium = Woongebied van een dier

SPREEKWOORDEN
In een cirkel ronddraaien = Steeds weer bij hetzelfde uitkomen, niet verder komen
De inkt was nog niet droog of … = De afspraak was nog niet gemaakt of … 
Bij iemand in het krijt staan = Iemand iets schuldig zijn
Met dubbel krijt schrijven = Te veel laten betalen
In grote lijnen = Ongeveer
Iemand aan het lijntje houden = Iemand aan de praat houden
In de papieren lopen = Veel geld kosten
Een scherpe pen hebben = Kritische stukken kunnen schrijven
Ergens een punt achter zetten = Er eindelijk voorgoed mee stoppen
Niet goed uit de verf komen = Niet zo goed zijn als de bedoeling was
GRAMMATICA
Een zin is een naamwoordelijke gezegde, als er een koppelwerkwoord in staat. Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een zelfstandig- bijvoeglijk naamwoord. Of een zinsdeel met een naamwoord.
Voorbeeld
Sandra’s nicht is pilote.
nwg:	is pilote
ond:	Sandra’s nicht
De vorm van een mobiele telefoon zal moderner worden.
nwg:	zal moderner worden
ond:	De vorm van een mobiele telefoon
WERKWOORDSTIJDEN
De trainer moedigt zijn team aan. (tegenwoordige tijd)
De trainer moedigde zijn team aan. (verleden tijd)
Een zin kan ook in de voltooide tijd of in de onvoltooide tijd staan.
Voltooide tijd = met hebben of zijn.
Onvoltooide tijd = zonder hebben of zijn.
PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. Ze komen voor als onderwerpsvorm of als voorwerpsvorm.
Eerste persoon is spreker (jezelf). Tweede persoon is tegen wie je spreekt. Derde persoon is over wie je spreekt.
Voorwerpsvorm wordt gebruikt als : Lijdend voorwerp of Meewerkend voorwerp.
Voorbeeld = 
Je (onderwerp) kunt in de vakantie lekker uitslapen.
Geef hem (lijdend voorwerp) maar aan haar (meewerkend voorwerp)
BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
Bezittelijke voornaamwoorden geven een bezit aan. Ze kunnen zelfstandig of bijvoeglijk voorkomen. Bij zelfstandig gebruik staat er dan een lidwoord voor.
Onze, Jouw, Mijn, Jullie.
WEDERKEREND VOORNAAMWOORD
Wederkerende voornaamwoorden komen alleen voor in combinatie met
wederkerende werkwoorden. Ze verwijzen naar de persoon die het onderwerp is. Het onderwerp komt nog een keer in een andere vorm terug.
Het meisje heeft zich vergist. (Je kunt alleen jezelf vergissen en niet een ander. Zich verwijst naar het meisje. Het zijn dezelfde personen).
Zich schamen, zich ergeren, zich vergissen.
WEDERKERIG VOORNAAMWOORD
Wederkerige voornaamwoorden verwijzen naar meer personen.
Elkaar – Mekaar – Elkander
LEESVAARDIG
Inleiding = kennis maken met het onderwerp.
1.	Door het vertellen van een verhaal.
2.	Door vragen te stellen.
3.	Door het onderwerp/hoofdgedachte te noemen.
4.	Door de aanleiding voor de tekst te vertellen.
5.	Door te vertellen hoe de tekst is opgebouwd.
6.	Door de lezer nieuwsgierig te maken.
Middenstuk = Het onderwerp van de tekst uitvoerig beschrijven. Heeft verschillende alinea’s.
Deelonderwerpen = Stukken van het hele onderwerp (hoofdstukjes).
Slot = Het slot rondt de tekst af.
Conclusie = Conclusie is een zin waaraan je het woord ‘dus’ kunt toevoegen.  Voorbeeld :
‘Deze film moet je (dus) beslist gaan bekijken’.
Hoofdgedachte = Een superkorte samenvatting van de hele tekst. 
Voorbeeld : ‘Je hersenen werken veel sneller en beter dan een computer’.
Tekstverbanden : Uitspraak-Voorbeeld , Opsomming, Middel-Doel
Uitspraak-Voorbeeld = 
‘In Disneyland valt veel te beleven. Je kunt in een heus piratenschip rondvaren of met een trein door het Wilde Westen rijden’.
De eerste zin is uitspraak. De tweede zin heeft twee voorbeelden.
Opsomming = Hier noem je allemaal dingen op.  Voorbeeld :
‘Ik hou van sport, televisie kijken en lezen’.
Middel-Doel =  Voorbeeld : 
Internetsite of boek is middel. Een werkstuk of spreekbeurt is het doel.

Ingezonden op 05-01-2010 - 63960x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 17-03-2011.
Waardering 7.8 (aantal stemmen: 34)

voting system
1
2
3
4
5

Het is geplakt uit een WORD document, dus ik heb het geprobeerd alles er redelijk
in te zetten. Succes ermee!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Op nieuw niveau

2 (Spreek)Woorden, Grammatica, Spelling, Samenvatting [2009©]