Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Carte Orange, deel 1

1 Belangrijke woorden jaar 1

Jaar 2 (havo/vwo)

De = van
À					=		naar/in
Il s’appelle David			=		hij heet David
Tu t’appelles Sophie?		=		heet jij Sophie?	
Elle habite à…			=		zij woont in…		
Aussi			=				ook
C’est				=			dat is/Het is
Un copain / une copine		=		een vriend / een vriendin
Comment			=			hoe
Il y a 			=				er is/Er zijn
Mais				=			maar
Demain			=			morgen
Bien				=			goed
Au revoir			=			tot ziens
Chez			=				bij (iemand thuis)
La maison		=				het huis
La chambre		=				de kamer
Seul				=			alleen
Avec				=			met
Sans			=				zonder
Pourquoi			=			waarom
Ici				=			hier
La ville			=			de stad
Le village			=			het dorp
Grand			=				groot
Qu’est-ce qu’il y a?		=			wat is er ?
Qu’est-ce que c’est ?	=			wat is dat ?
Combien			=			hoeveel
Beaucoup		=				veel
Petit				=			klein
Toujours			=			altijd
Regarder			=			kijken
Écouter			=			luisteren
Après			=				(er)na
Quel				=			welk(e)
Très				=			erg / heel
Trop				=			te
Tout				=			alles
Voir				=			zien
Tu habites où ?		=			waar woon je ?
Tu habites à quel étage ?	=			op welke verdieping woon je ?
Un / une élève			=		een leerling
Le cours				=		de les
Le livre				=		het boek
Les devoirs			=			het huiswerk
L’anglais (m)			=			Engels
L’allemand (m)			=		Duits
Les maths (v)			=		wiskunde
La géo				=		aardrijkskunde
L’histoire (v)			=			geschiedenis
Pour					=		om / voor (bestemming: het cadeau is voor Pierre)
Devant				=		voor (plaats: zij staat voor de school)
L’heure (v)			=			het uur
Arriver				=			aankomen
Dernier / dernière		=			laatste
Le matin				=		de ochtend
À pied				=			lopend / te voet
Ce matin				=		vanochtend
Cet après-midi			=		vanmiddag
Détester				=		een hekel hebben aan	
Aimer				=			houden van
Terminer				=		eindigen / klaar zijn	
Chercher				=		zoeken
Trouver 				=		vinden
Faire				=			doen / maken
Travailler				=		werken
Demander			=			vragen
Commencer			=			beginnen
Quand				=		wanneer
Poser				=			stellen / neerzetten
L’école (v)			=			de school
Exister				=		bestaan
Parler				=			praten / spreken
Compter				=		tellen
Montrer				=		laten zien
Monter				=		instappen / omhoog lopen
Interdit				=		verboden
Ranger				=		opruimen
Redoubler			=			(een klas) overdoen
Aujourd’hui			=			vandaag
À quelle heure			=		(om) hoe laat
Tard					=		laat
Pleurer				=		huilen
Les vêtements			=		de kleren
Le jean				=		de spijkerbroek
Le pantalon			=			de broek
La chaussure			=		de schoen
La chaussette			=		de sok
La couleur			=			de kleur
Acheter				=		kopen
Essayer				=		proberen / aanpassen
Payer				=			betalen
Tu connais			=			jij kent
La moitié				=		de helft
Presque				=		bijna
Encore				=		nog
Je ne sais pas			=		ik weet het niet
Je ne comprends pas	=			ik begrijp het niet
Cher					=		duur
Je voudrais			=			ik wil graag / ik zou graag willen
Désirer				=		wensen
L’homme (m)			=			de man
La femme				=		de vrouw
Dommage			=			jammer
Donner				=		geven
Porter				=			dragen
L’argent (m)			=			het geld
Mettre				=			aantrekken
La fête				=		het feest
Le cheval				=		het paard
Le match				=		de wedstrijd
Gagner				=		winnen
L’équipe (v)			=			de ploeg
Participer à			=			deelnemen aan
Jouer				=			spelen
Le jeune				=		de jongere
Echanger				=		uitwisselen / ruilen
Il peut				=			hij kan
Suivre				=			volgen
A partir de…			=			vanaf…
Le repas				=		de maaltijd
Premier / première		=			eerste
Le début				=		het begin
Le soir / La soirée 		=			de avond
La jambe				=		het been
Mieux				=			beter
Sauter				=			springen
Depuis				=		sinds
Oser					=		durven
Rater				=			missen
Marcher				=		lopen
La semaine			=			de week
Pauvre				=		arm (niet rijk) 
Souvent				=		vaak
Prochain / prochaine	=			volgende
Fini					=		afgelopen
Enregistrer			=			opnemen
La fille				=			het meisje
Le garçon			=			de jongen
Prendre				=		nemen
Par exemple			=			bijvoorbeeld
Moche				=		lelijk
Le mari				=		de man / de echtgenoot
Le mariage			=			het huwelijk
Marié				=			getrouwd
Divorcé				=		gescheiden
L’anniversaire (m)		=			de verjaardag
À droite				=		rechts
à gauche				=		links
Au milieu				=		in het midden
Espérer				=		hopen
Maintenant			=			nu
L’âge				=			de leeftijd
L’an (m)				=		het jaar
Arrêter				=		stoppen
Supporter				=		verdragen
Embrasser			=			zoenen
Seul / seule			=			alleen
Exagérer				=		overdrijven
Du côté de			=			aan de kant van
Changer				=		wisselen / veranderen
Jeune				=			jong
Déjà					=		al / reeds
Partager				=		delen
Aller					=		gaan
Quelque chose		=			iets
La mer				=		de zee
Le lac				=			het meer
La plage				=		het strand
Pendant				=		tijdens

Ingezonden op 22-11-2010 - 1445x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 28-11-2012.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Met slayer word leren gemakkelijk

Wil je deze lijst overnemen op wrts zonder hem te hoeven downloaden?? gebruik deze link:

http://www.wrts.nl/lijst/overnemen/37108857

Wil je deze, en nog veel meer foutloze lijsten snel overnemen in wrts? Ga dan naar mijn wrts site:
http://adf.ly/FOAhW

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Carte Orange, deel 1

1 Belangrijke woorden jaar 1