Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

big miauw gymnasium, deel 1

1 Nederlands - grammatica - taalkundig

Jaar 2 (Gymnasium)

Lidwoord = de; het; een; de, het ,een; de, het; het, een; de, een
Vragend voornaamwoord = wie, wat, waar, wanneer, waarom, welke, hoe
Persoonlijk voornaamwoord = ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij
Bezittelijk voornaamwoord = mijn, jouw, zijn, haar, jullie, ons, hun
Zelfstandig naamwoord = mensen, dieren, planten, dingen
Voorzetsels = aan; aangaande; achter; ad, af, anno, betreffende,
bij, buiten, conform, daar, dankzij, door, gezien, hangende, in, 
ingevolge, inzake, jegens, krachtens, langs, met, min, na, naar,
naast, nabij, namens, niettegenstaande, om, omstreeks, omtrent, 
ondanks, onder, ongeacht, op, over, per, plus, qua, rond, rondom,
sedert, te, tegen, tegenover, tijdens, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, 
vanwege, via, volgens, voor, voorbij, wegens, zonder
bijvoegelijk naamwoord ( het huis is mooi : een ... huis ) en ( de jongen is gek : de ... jongen) = het mooie huis, de gekke jongen
rangtelwoord = ( 1t/m 10 )
onbepaald rangtelwoord = veel, weinig, enige, enkele, ettelijke, menig(e),
sommige, verscheidene, verschillende, genoeg, voldoende
hoofdtelwoord ( 1 t/m 10 )

Ingezonden op 23-11-2010 - 1864x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 12-01-2011.
Waardering 9.6 (aantal stemmen: 4)

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

big miauw gymnasium, deel 1

1 Nederlands - grammatica - taalkundig