Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Grammatica italiana
› 6 Wonen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Grammatica italiana
, deel 1
6 Wonen
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
il terreno = terrein, stuk grond vendere = verkopen comprare = kopen la casa = huis costruire (costruisco) = bouwen la costruzione = bouw, het bouwen, constructie; constructie, bouw, het bouwen la pianta = plattegron, bouwtekening; plattegrond, bouwtekening le fondamenta = fundering il materiale = materiaal il cemento = cement il vetro = glas il legno = hout ricostruire (ricostruisco) = weer (op)bouwen, reconstrueren; reconstrueren, weer (op)bouwen la ricostruzione = herstel, het herbouwen, reconstructie; reconstructie, herstel, het herbouwen il restauro = restauratie il muro = muur il tetto = dak il garage = garage la camera = kamer, slaapkamer la stanza = vertrek, kamer; kamer, vertrek la porta = deur sbattere = (deur) dichtslaan, klapperen, slaan aprire = opendoen chiudere = dichtdoen la chiave = sleutel la finestra = raam la scala = ladder le scale = trap, trappen lo scalino = traptrede, (stoep)treetje il piano = verdieping il vicino, la vicina = buurman/buurvrouw il campanello = deurbel l'ascensore = lift chiamare = roepen, opbellen il riscaldamento = verwarming l'elettricità = elektriciteit il pavimento = vloer, bestrating, plaveisel; vloer, plaveisel, bestrating il soffitto = plafond decorare = decoreren, versieren la parete = wand il corridoio = gang la camera da letto = slaapkamer la camera dei bambini = kinderkamer lo studio = studeerkamer, werkkamer la camera degli ospiti = logeerkamer il soggiorno = woonkamer la sala da pranzo = eetkamer il salotto = salon, zitkamer la cucina = keuken il bagno = badkamer il bidè = bidet la vasca da bagno = bad(kuip) il gabinetto = wc la toilette = toilet cercare = zoeken, op zoek zijn naar l'alloggio = woonruimte, onderdak; onderdak, woonruimte il quartiere = wijk cambiare casa = verhuizen il trasloco = verhuizing il proprietario, la proprietaria = eigenaar/eigenares il contratto d'affitto = huurovereenkomst il padrone di casa, la padrona di casa = huisbaar/hospita; huisbaas/hospita l'affitto = huur l'inquillino, l'inquillina = huurder/huurster affittare = verhuren, huren ammobiliato, a = gemeubileerd l'agenzia immobiliare = makelaarskantoor la vendita = verkoop il pagamento = betaling il termine = termijn, einde l'edilizia = bouwnijverheid, bouw(wezen) l'architetto = architect (m/v) fabbricabile = bouwrijp, te bebouwen; te bebouwen, bouwrijp il permesso (di costruzione) = (bouw)vergunning il cantiere = bouwplaats l'estraneo, a = buitenstaander, onbevoegde il palazzo = gebouw, flat(gebouw), paleis il grattacielo = wolkenkrabber l'appartamento in condominio = appartement van een gebouw in gemeenschappelijk bezit; appartement van gebouw in gemeenschappelijk bezit la casa a schiera = rijtjeshuis la casa unifamiliare = eengezinswoning il monolocale = eenkamerwoning il muratore = metselaar il mattone = baksteen la tegola = dakpan dipingere = verven, schilderen l'intonaco = pleisterwerk, stucwerk; stucwerk, pleisterwerk la carta da parati = behang la corrente = stroom l'illuminazione = verlichting l'impianto = installatie, (technische) inrichting funzionare = functioneren, (goed) werken il cavo = kabel, leiding la presa = stopcontact l'interruttore = knop, schakelaar; schakelaar, knop bloccato, a = geblokkeerd, vast il cortocircuito = kortsluiting il camino = open haard, schouw, schoorsteen; schouw, schoorsteen, openhaard la stufa = kachel il termosifone = radiator la soglia = drempel la maniglia = (deur)klink stabilirsi (mi stabilisco) = zich vestigen, ergens gaan wonen il pianterreno = begane grond, benedenverdieping il disagio = ongemak, last, gevoel van onbehagen il suolo = grond, bodem; bodem, grond la portineria = portiersloge il portinaio, la portinaia = portier (m/v) la colf (collaboratrice familiare) = huishoudelijke hulp l'antenna = antenne la terrazza = terras, groot balkon la ringhiera = balustrade le persiane = (openslaande) luiken la persiana avvolgibile = rolluik dare su = uitkijken op, uitkomen op la cantina = kelder la soffitta = zolder sfondare = omverhalen, afbreken separare = scheiden cercasi = gezocht i dintorni = omgeving affittasi = te huur vendesi = te koop la ricerca = het zoeken l'inserzione = advertentie confortevole = comfortabel il condominio = gebouw in gemeenschappelijk bezit, medehuiseigenaren le spese (supplementari) = (bijkomende) kosten la manutenzione = onderhoud rinnovare il contratto = het contract verlengen disdire = opzeggen l'accordo = overeenkomst sgombrare = leegruimen, vrijmaken abitare = wonen l'abitazione = woning l'appartamento = appartement, flatwoning il balcone = balkon la fioriera = bloembak il terrazzo = terras, balkon il giardino = truin; tuin arredare = inrichten, meubileren i mobili = meubels l'armadio = kast il cassetto = lade il tavolo; la tavola = tafel la sedia = stoel il divano = bank, divan; divan, bank la lampada = lamp la tenda = gordijn il tappeto = vloerkleed, tapijt il letto = bed coprire = bedekken la coperta = deken la doccia = douche il lavandino = wastafel il rubinetto = kraan lo specchio = spiegel la radio = radio abbassare = zachter zetten, lager zetten; lager zetten, zachter zetten alzare = harder zetten, hoger zetten; hoger zetten, harder zetten il televisore = televisie(toestel) l'arredatore, l'arredatrice = binnenhuisarchitect(e) stendere = neerleggen, uitspreiden lo scaffale = plank la lampadina = gloeilamp il tavolino = tafeltje, schrijftafel, bureautje il vaso = vaas, bloempot spostare = verplaatsen, verzetten la scrivania = bureau la poltrona = fauteuil il materasso = matras morbido, a = zacht il lenzuolo = laken il guanciale = hoofdkussen la casalinga = huisvrouw il lavoro = werk pulire (pulisco) = schoonmaken la pulizia = het schoonmaken, hygiëne la polvere = stof strofinare = wrijven, boenen fare la stanza = de kamer doen il cestino = prullenbak, mandje la tavola = tafel le posate = bestek lavare i piatti = de afwas doen asciugare = afdrogen asciutto, a = droog aiutare = helpen il fornello = fornuis spegnere = uitzetten, uitdoen il forno = oven accendere = aansteken, aandoen la teglia = bakvorm, braadslede la padella = koekenpan il frigorifero = koelkast i casalinghi = huishoudelijke artikelen domestico, a = huiselijk, huis-, huishoudelijk la macchinetta da/per il caffè = espresso-apparaat (voor op vuur) la macchina da/per il caffè = koffiezetapparaat la caffettiera = koffiezetapparaat, koffiepot le stoviglie = vaat la lavastoviglie = vaatwasmachine l'aspirapolvere = stofzuiger la lavatrice = wasmachine l'asciugatrice = droogtrommel dare una mano a qualcuno = iemand helpen sparecchiare la tavola = de tafel afruimen la provvista = voorraad posare = neerleggen, wegzetten spazzare = vegen, aanvegen la scopa = bezem spolverare = afstoffen la pattumiere = vuilnisemmer, afvalbak; afvalbak, vuilnisemmer il disordine = rommel, troep procedere = te werk gaan, voortgaan sbrigare = afhandelen, doen
Ingezonden op 03-01-2011 - 1799x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!