Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Vivat Roma!, deel 2

20 Alle woordjes tot en met les 20!!!!!

Jaar 3 (Gymnasium)

Trojanus = Trojaan; Trojaans
est = hij is; zij is; het is
currere = rennen
fugere, fugio = vluchten
non = niet
senex = oude man
senes = oude mannen
enim = immers; want
puer = jongen
et = en
cur = waarom; waarom?
timere = bang zijn
bellum = oorlog
saevire = woeden
quoque = ook
sed = maar
eheu = ach; helaas
cadere = vallen
clamare = roepen; schreeuwen
at = maar
neque … neque = noch … noch; niet … en ook niet
audire = horen; luisteren
omnes = alle; allen
consistere = blijven staan
rogare = vragen
ubi = waar?
femina = vrouw
autem = echter
respondere = antwoorden
iterum = weer; opnieuw
tum = dan; toen
tacere = zwijgen
pergere = verdergaan; gaan
Graecus = Griek
appropinquare = naderen; dichterbij komen
repetere = teruggaan
errare = ronddwalen
quaerere = zoeken
fuga = vlucht
subito = plotseling
umbra = schim
apparere = verschijnen
dicere = zeggen; spreken
patria = vaderland
novus = nieuw
regnum = koninkrijk
manere = wachten; te wachten staan
demum = pas; zo-even
parere = gehoorzamen
navis = schip
naves = schepen
mare = zee
maria = zeeën
stare = staan
lacrimare = huilen
procul = ver weg
etiam = ook
dormire = slapen
ludere = spelen
et = en; ook
sunt = zij zijn; zijn
dolere = verdrietig zijn
nam = want
quo = waarheen?
nescire = niet weten
servus = slaaf
serva = slavin
videre = zien
tectum = dak; huis
somnium = droom
dea = godin
mater = moeder
mater meervoud = matres
desiderare = verlangen naar; missen
postulare = eisen
somnus = slaap
interea = intussen
urbs = stad
urbs meervoud = urbes
cogitare = denken aan
quid = wat?
facere = doen
amare = liefhebben; beminnen; houden van
sentire = voelen
sol = zon
sol meervoud = solem
non iam = niet meer
lucere = schijnen; licht geven
nubes = wolk
nubes meervoud = nubes
ventus = wind
statim = meteen
iubere = bevelen
iam = al; reeds
iactare = heen en weer slingeren
unda = golf
urgere = in het nauw brengen
in = in; naar
ad = naar
caelum = hemel
tendere = uitstrekken
deus = god
magnus = groot
tempestas = storm
tempestas meervoud = tempestates
ita = zo
servare = redden
silva = bos
esse = zijn
ibi = daar
via = weg
reperire = vinden
posse = kunnen
puella = meisje
gerere = dragen
circum = rondom
caput = hoofd
capita = hoofden
vocare = roepen
venire = komen
huc = hierheen
-ne = vraagwoordje: niet vertalen; vraagwoordje
quis = wie?
fortasse = misschien
vos = jullie
iuvenis = (jonge)man
iuvenes = (jonge)mannen
socius = metgezel; makker
is = hij
ea = zij
id = het
tu = jij; u
dic = zeg eens
terra = land; aarde
regere = regeren; besturen
Dido = Dido
regina = koningin
iuvare = helpen
monstrare = tonen; wijzen; laten zien
deinde = vervolgens
avertere = afwenden
fluere = stromen
(e)heu = ach; helaas
ego = ik
relinquere = verlaten
exclamare = uitroepen
autem = echter; maar; nu
pervenire = aankomen; bereiken
templum = tempel
ante = voor
sedere = zitten
homo = mens; man
homines = mensen ; mannen
salutare = begroeten; groeten
vir = man
viri = mannen
dolus = list
parare = voorbereiden; klaarmaken; zich klaarmaken om
filius = zoon
natus = zoon
adiuvare = helpen
fallere= bedriegen; misleiden
Carthago, -ginem = Carthago
ire = gaan
donum = geschenk
ferre = dragen; brengen
nunc = nu
mandare = opdragen
forma = vorm; gedaante; uiterlijk
petere = gaan naar; opzoeken
amor, amores = liefde
cor, corda = hart
excitare = opwekken
deponere = neerzetten; neerleggen; afleggen
regia = paleis
lectus - bed; aanligbed
tollere = opheffen; optillen
mons, montes = berg
inter = tussen; te midden van
flos, flores = bloem
intrare = binnengaan
sedes, sedes = zetel
Tyrius = Tyriër, Carthager
convenire = samenkomen
vestis, vestes = kleding(stuk); kleren; kleed
tegere = bedekken
ubique = overal
-que = en
cena = maaltijd
centum = 100; honderd
hospes, hospites = gast
excipere, -io = ontvangen
alii ... alii = sommigen ... anderen
mensa = tafel
vinum = wijn
implere = vullen
distribuere = uitdelen
adire = gaan naar
dare = geven
et ... et = zowel ... als; ... en ook
movere = bewegen; ontroeren
accipere, -io = ontvangen; (aan)nemen
memoria = herinnering
animus = hart; geest
paulatim = langzamerhand
expellere = verdrijven; verjagen
post = na
convivium = feestmaaltijd
carmen, carmina = lied
recitare = voordragen
lumen, lumina = licht
nox, noctes = nacht
fugare = verjagen
bibere = drinken
sermo, sermones = gesprek
multa = veel (dingen)
postremo = tenslotte
nos = wij
insidiae = hinderlaag
narrare = vertellen over
fatum = lot(geval)
error, errores = zwerftocht
oculus = oog
habere = hebben; houden
pater, patres = vader
sic = zo; als volgt
incipere, -io = beginnen
dolor, dolores = verdriet
renovare = hernieuwen
praeterire = voorbijgaan
sidus, sidera = ster
suadere = aanraden
cognoscere = leren kennen; vernemen
cupere, -io = begeren; willen; wensen
vix = nauwelijks
tamen = toch
annus = jaar
decimus = tiende
nondum = nog niet
capere, -io = (in)nemen; pakken
itaque = dus; daarom
primo = eerst {bijw.}
auxilium = hulp
equus = paard
clam = in het geheim
aedificare = bouwen
complere = vullen
ceteri = overige(n)
nocte = 's nachts
a / ab = vanaf; vandaan {+ abl.}
ora = kust
navigare = varen
occultare = verbergen
insula = eiland
in = in; op {+ abl.}
relinquere = verlaten; achterlaten
de = vanaf; van ... af {+ abl.}
murus = muur
spectare = kijken
nec ... nec = noch ... noch; niet ... en ook niet
castra = legerkamp {o mv gr. 2}
laetus = verheugd; blij
porta = poort
aperire = openen
an = of
flamma = vlam; vuur
urere = verbranden
intra = binnen {+acc}
ducere = voeren; leiden; brengen
sacerdos, -otes = priester {m}
cum = (samen) met {+abl}
e / ex = uit {+ abl}
credere = geloven; vertrouwen {+dat}
numquam = nooit
carere = missen; zijn zonder {+abl}
miles, milites = soldaat {m}
certe = zeker; ongetwijfeld {bijw}
timere = vrezen; bang zijn voor {+acc}
hasta = lans
haerere = blijven steken; vastzitten
ecce = kijk!
rex, reges = koning {m}
trahere = trekken; slepen
nomen, nomina = naam {o}
sine = zonder {+abl}
per = over; door ... heen {+acc}
sanguis, -inem = bloed {m}
lingua = tong
petere = gaan naar; opzoeken; aanvallen
primum = eerst {bijw}
invadere = binnenvallen; aanvallen
corpus, corpora = lichaam {o}
dens, dentes = tand {m}
venenum = vergif
necare = doden
temptare = proberen
clamor, clamores = geschreeuw {m}
frustra = tevergeefs
mors, mortes = (de) dood {v}
horrere = huiveren
modus = manier; wijze
punire = straffen
arma = wapens; wapenuitrusting {onz. mv. groep 2}
ponere = plaatsen; zetten
filia = dochter
fata = lotsbeschikkingen {o. mv. groep 2}
aperire = openen; openbaren; bekendmaken
ornare = versieren
surgere = oprijzen; opstaan
umbra = schim; schaduw; duisternis
liberare = bevrijden
coniunx, coniuges = echtgenoot; echtgenote {m. en v.}
custos, custodes = bewaker; wachter {m.}
caedere = doden; afslachten
omnia = alle; alles {o. mv.}
maestus = bedroefd
plurimi = zeer veel {m. mv}
vulnus, vulnera = wond {o.}
pes, pedes = voet {m.}
fidus = trouw
salus, salutes = redding; heil {v.}
multus = veel
funus, funera = begrafenis; dood {o.}
varius = verschillend; allerlei
labor, labores = inspanning; arbeid {m.}
tandem = eindelijk
aspicere, -io = aanschouwen; zien
ille = hij
eripere, -io = ontrukken aan
hostis, hostes = vijand {m.}
altus = hoog
ruere = instorten
defendere = verdedigen
satis = genoeg; voldoende {bijw.}
Penates = Penaten; huisgoden {m. mv}
magis = meer
atque = en; en ook
pugna = strijd
excitare = opwekken; wekken
undique = aan/van alle kanten
caedes, caedes = bloedbad; slachting {v.}
bonus = goed
pulcher = mooi
Romanus = Romein; Romeins
medius = middelste
ara = altaar
miser = ongelukkig
impellere ad = drijven naar; aanzetten tot {+acc.}
quo = waarheen
vadere = gaan
tempus, tempora = tijd {o.}
egere = nodig hebben {+abl.}
cedere = gaan; komen
ad = naar; bij {+ acc.}
unus = één
telum = wapen
instare = achternazitten {+dat.}
capere, -io = (in)nemen; pakken; grijpen; vangen
tenere = (vast)hebben; (vast)houden
gladius = zwaard
percutere, -io = doorboren
vita = leven; (het) leven
cum = (samen) met; tegelijk met {+ abl.}
fundere = uitstorten
iratus = woedend
meus = mijn
lux = licht {luces v}
dextra = rechterhand
continere = in bedwang houden; tegenhouden
os = mond; gezicht {ora o}
tantus = zo groot
ira = woede
quid = wat?; waarom?
saevire = woeden; tekeergaan
curare = zorgen voor {+acc}
culpa = schuld
perdere = te gronde richten
hic = hier; daar
concutere = hevig doen schudden {gemengde groep}
fundamentum = fundament
evertere = omverhalen
tenere = (vast)houden; bezet houden
saevus = woest
arx = burcht {arces v}
summus = hoogst
ipse, ipsa, ipsum = zelf
virtus = moed; dapperheid {virtutes v}
pugnare = vechten
desinere = ophouden
suus = zijn; haar; hun
orare = bidden; smeken
omen = voorteken {omina o}
secundus = gunstig
supra = boven {+acc}
noster = ons, onze
iam = reeds; al; nu
nullus = geen
mora = oponthoud; uitstel
hic, haec, hoc = deze; dit
signum = teken
vester = jullie; uw
parvus = klein
post = na, achter {+acc}
pars = deel; kant {partes v}
hora = uur
extra = buiten {+acc}
deesse = ontbreken
crinis = het haar; haar {crines, m}
vox = stem {voces v}
carus = lief
quid iuvat = wat help het te {+inf.}
insanus = onverstandig; dwaas
numen = (goddelijke) wil {numina o}
evenire = gebeuren
abire = weggaan
vetare = verbieden
longus = lang
Graecia = Griekenland
vale = vaarwel!
conservare = bewaren
verbum = woord
deserere = verlaten; in de steek laten
ter = driemaal
circumdare = leggen om {+dat.}
effugere = ontvluchten; ontsnappen {gemengde groep}
media nocte = midden in de nacht
cura = zorg
vultus = gezicht
pectus, pectora = borst
placidus = vredig
quies, quietes = rust
membra = ledematen
donare = geven, schenken
primus = eerst(e)
soror, sorores = zuster, zus
terrere = bang maken
quot = hoeveel 
divinus = goddelijk
genus, genera = geslacht, afkomst
maritus = echtgenoot, man
solus = alleen
vestigium = (voet)spoor
leadere = stoten, kwetsen
tuus = jouw, uw
violare = schenden
adhuc = nog steeds, tot nu toe
sepulcrum = graf
lacrima = traan
maerere = bedroefd zijn, rouwen
num = toch niet?
semper = altijd
liberi = kinderen
vitam agere = een leven leiden
umquam = ooit
matrimonium = huwelijk
cingere = omgeven, omringen
frater, fratres = broer
conubium = huwelijk, verbintenis
gens, gentes = volk, stam
duo, duae = twee
gloria = roem
modo = slechts
causa = reden, oorzaak
fingere = vormen, verzinnen
spes (acc. spem) = hoop, verwachting
dubius = weifelend
mens, metes = geest, verstand
pudor, pudores = (gevoel van) schaamte
dixi = dicere
perveni = pervenire
movi = movere
iunxi = iungere
respondi = respondere
dedi = dare
solvi = solvere
dicere = zeggen, spreken
pervenire = aankomen, bereiken
movere = bewegen, ontroeren
iungere = verbinden
solvere = losmaken, bevrijden
reliqui = relinquere {pf}
canis = hond {canes}
adesse = aanwezig zijn; erbij zijn
princeps = eerste; voornaamste; vorst; leider {-cipes, m}
exspectare = wachten op; verwachten {+acc.}
multitudo = menigte {-dines, v}
dubitare = aarzelen; twijfelen
aurum = goud
adii = adire {pf}
agmen = groep; stoet {agmina, o}
coniunxi = coniungere {pf}
coniungere = verbinden; samenvoegen
ut = zoals
procedere = voortgaan; voortschrijden
decus = sieraad; charme {decora, o}
arduus = steil
veni = venire {pf}
ferus = wild; ongetemd
campus = vlakte; veld
vastus = uitgestrekt
transire = overtrekken; oversteken
nunc ... nunc = nu eens ... dan weer
ille, illa, illud = die; dat
ruere = instorten; neerstorten
aqua = water
ater = zwart; donker
ager = akker; land; gebied
diversus = tegengesteld; verschillend
dux = aanvoerder; leider; gids {duces, m}
ignis = vuur {ignes, m}
summus mons = de top van de berg
malus = slecht
mala = het kwaad; kwade dingen
fui = esse {pf}
nec iam = niet meer
fama = gerucht; reputatie
curare = verzorgen; zorgen voor; bekommeren om
tegere = bedekken; verbergen
vocare = roepen; noemen {+2 acc.}
cucurri= currere {pf.}
canere = (be)zingen; vertellen
auris = oor {aures, v}
totus = geheel; heel
fabulla = verhaal
litus = kust; strand {litora, o}
quodam die = op een zekere dag
tunc = toen; dan; vervolgens
accidi = accidere {pf}
accidere = gebeuren
nemo = niemand {acc.: neminem}
cognovi = cognoscere
e/ex = uit; sinds {+abl.}
officium = plicht; taak
neglegere = verwaarlozen
libido = hartstocht; passie {libidines, v}
hems = winter {hiemes, v}
pius = plichtsgetrouw; vroom
honor = eer {honores; m}
Iuppiter = jupiter {acc.: Iovem}
pro = voor {+ abl.}
ardere = branden; in brand staan
cruor = bloed {acc.: cruorem, m}
supplex = smekend
sustuli = tollere {pf}
quia = omdat
quod = omdat
ut = zodra {+plqpf}
dum = terwijl {+praes.}
si = als; indien
vere = echt; werkelijk {bijw.}
horrere = huiveren {+acc.}
cum = wanneer; toen {voegwoord}
postquam = nadat {+ plqpf}
advenire = aankomen
bene = goed {bijw.}
excepi = excipere {pf.}
fines = gebied {m mv}
sedes = zetel; woonplaats {sedes, v}
praeclarus = zeer mooi
condere = stichten
potui = posse {pf.}
iste, ista, istud = die; dat
repellere = terugdrijven; afwijzen
ac = en; en ook
dominus = heer; meester
accepi = accipere {pf}
sicut = zoals
comes = metgezel; begeleider {comites m}
munus = geschenk {munera, o}
moenia = (stads)muren; muren {o, mv, gr 3!}
verti = vertere {pf.}
vertere = draaien; wenden
vidi = videre {pf.}
admonere = waarschuwen; aansporen
iussi = iubere {pf.}
tangere = aanraken
timor, timores = angst, vrees
cupido, -dines = begeerte, verlangen
aura = briesje, lucht
qui, quae, quod = die, dat
heasi = haerere
pendere = hangen
clarus = helder, beroemd
licet mihi = het is mij geoorloofd, het staat mij vrij
obstare = in de weg staan
invasi = invadere
respicere, -io = omkijken (naar), zich bekommeren om
steti = stare
tetigi = tangere
amicus = vriend
dimittere = wegzenden
qui, quae, quod = welk(e)?
detuli = deferre
impius = goddeloos
odi = haten
mihi est = ik heb {lett: voor mij is}
infans, infantes = klein kind, baby
omittere = opgeven, laten varen, loslaten
deferre = overbrengen
perii = perire
consillium = plan, besluit
orare per = smeken bij
perire = te gronde gaan, omkomen
tyrannus = tiran
perfidus = trouweloos, onbetrouwbaar
ultro = uit eigen beweging
inimicus = vijand, vijandig
fugere, -io = vluchten, vluchten voor, ontvluchten
propter = wegens
decedere = weggaan
certus = zeker, bepaald
ne ... quidem = zelfs ... niet
sub = onder (in)
premere = drukken, wegdrukken, in het nauw brengen
pauci = weinige(n), enkele(n)
dum = terwijl, zolang als
vivere = leven
spiritus = adem(-haling), luchtstroom, leven
gratus = dankbaar
memor = gedachtig aan
promisi = promittere
promittere = beloven
duxi = ducere
cogere = dwingen
agere = brengen, leiden, voeren, doen
placet = het bevalt
nuntius = bode, bericht
misi = mittere
mittere = zenden, laten gaan
incendere = in brand steken
sponte = vanzelf, uit eigen beweging
Graecus = Griek, Grieks
erexi = erigere
eriger = oprichten
posui = ponere
olim = eens
recepi = recipere
recipere = krijgen
saepe = vaak
anima = adem
fortuna = lot
peregi = peragere
peragere = voltooien
statui = statuere
statuere = plaatsten
beatus = gelukkig
iuvat me = het doet me plezier
sub = onder
abscendere = beklimmen
adeo = zo
quaesivi = quaerere
repperi = reperire
credidi = credere
antea = tevoren, vroeger, eerder
intuli = pf inferre
inferre = binnendragen, aandoen
intellegere = begrijpen
verus = waar, echt
iurare per +nv = zweren bij +acc
invitus = met tegenzin, tegen mijn zin
coegi = pf cogere
cogere = samenbrengen, dwingen
durus = hard
vel = of
saxum = rots, steen
effugi = pf effugere
multum = zeer
gaudEre = zich verheugen
descendere = afdalen
ne = non (bij imperativus)
vallis, valles V = dal
fluvius = rivier
populus = volk
aestas, aestates V = zomer
candidus = stralend, wit
de +nv = over +abl
rogare de = vragen naar
ripa = oever
mortuus = gestorven
explicare = uitleggen, uiteenzetten
docEre = leren, onderwijzen, mededelen
inferi = (de goden van) de onderwereld
egregius = uitstekend
digitus = vinger
demonstrare = aanwijzen
proles, proles V = geslacht, nakomeling
futurus = toekomstig
ostendere = tonen, laten zien
superbus = trots, hoogmoedig
consul, consules M = consul
divus = goddelijk
melius = beter
statua = standbeeld
ars, artes V = kunst, vaardigheid
imperium = macht, heerschappij, gezag, rijk
pax, paces V= vrede
aequus = rechtvaardig, billijk
imponere = leggen op, opleggen
parcere +nv = sparen, ontzien +dat
redii = pf redire
redire = teruggaan, terugkeren
placidus = vredig; kalm
probus = goed
potestas, -ates v = macht; gezag
cupidus + gen = begerig naar
finis, fines m = einde
sensi = pf. van sentire; voelden
fessus = moe; vermoeid; uitgeput
brevis = kort
brevi = spoedig; binnenkort
divitiae v mv = rijkdom
dividere = delen; verdelen
nihil = niets
contra = daarentegen
scire = weten; kennen
relinquere = verlaten; achterlaten; (over)laten aan
intellexi = pf. van intellegere; begrepen
tacitus = zwijgend; stil
exire = weggaan; gaan uit

finire = beëindigen
successi = pf. van succedere; opvolgden
succedere +dat = opvolgen
possidere = bezitten
plus = meer
volui = pf. van velle; wilden
velle = willen
regnare = regeren; beheersen
pro = voor; in plaats van
expulli = pf. van expellere; verdreven; wegjoegen
nec= en niet; maar niet; zelfs niet; ook niet
virgo, virgines = meisje; maagd
felix, felices = gelukkig
nocturnus = nachtelijk
interdiu = overdag
protegere = beschermen
insidiae v mv = hinderlaag; aanslag
quamquam = hoewel
cotidie = dagelijks
summus = hoogst; grootst
ignotus = onbekend
niger = zwart
mirus = merkwaardig; wonderlijk
tam = zo
lux, luces v = licht; dag(licht)
periculum = gevaar
mensis, menses m = maand
indicium = teken; aanwijzing
coepi = ik begon; ik ben begonnen {er bestaat geen praesensvorm)
carcer, carceres m = kerker; gevangenis
desperare = wanhopen
peperi = pf. van parere; voortbrachten; baarden; verwierven
parere, -io = voortbrengen; baren; verwerven
Tiberis, -im = de Tiber
flumen, flumina o = rivier
nolui = pf. van nolle; wilden niet
nolle = niet willen
lupa = wolvin
descendi = pf. van descendere; afdaalden
praebere = verschaffen; geven; aanbieden
pastor, -ores = herder
secum = cum se
portare = dragen; brengen
uxor, -ores = vrouw; echtgenote
duodecim = twaalf
per = over/door...heen; gedurende
vixi = pf. van vivere; leefden
postea = later
se acc/abl = zich
regius = koninklijk; konings-
interfeci = pf. van interficere; doodden
interficere, -io = doden
avus = grootvader
reduci = pf. van reducere; terugvoerden; terugbrachten
reducere = terugvoeren; terugbrengen
caedes= moord,bloedbad 
locus = plaats 
quondam = eens 
alui = pf. van alere 
alere = voeden 
tristis = droevig,bedroefd 
humilis = laag,nederig 
addidi = pf. van addere 
addere = toevoegen 
alius = ander 
condidi = pf. van condere 
ambo = beide(n) 
statuere = plaatsen,stichten 
consedi = pf. van considere 
considere = gaan zitten 
prior = vroeger,eerder 
sex = zes 
bis = tweemaal 
acer,acris,acre = scherp,spits 
cécidi = pf. van cadere 
cadere = vallen,sneuvelen fortis = dapper 
ingens = geweldig groot, enorm, reusachtig
ludi = (de) spelen
sollemnis = plechtig
finitimus = naburig
invitare = uitnodigen
crevi = pf. van crescere
crescere = groeien
intendi = pf. van intendere
intendere = (in)spannen
rapui = pf. van rapere
rapere = roven
primores = de eersten, de voornaamsten
domus = huis
valde = zeer
vehemens = heftig
 
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
effugere i/e = ontvluchten; wegvluchten
Iuppiter, Iovem = Iuppiter
orare = bidden; smeken; 3 + acc. bidden tot
avis, aves v = vogel
locare = plaatsen; leggen
per + nv.? = overheen; door ... heen; 3 door (middel van)
hinc = vanhier; hiervandaan
arcere = afweren; afhouden
demere = wegnemen
terror, -ores m = schrik; angst
monumentum = monument; aandenken
posteri m mv = nakomelingen
tamquam = alsof
optimus = best; zeer goed
maximus = grootst; zeer groot
resistere = weerstand bieden aan; zich verzetten
media in valle = midden in het dal
vallis, valles v = dal; vallei
superior, -ores = hoger; beter
mulier, -eres v = vrouw
inferre se = zich begeven
modo ..., modo = nu eens ... dan weer
parentes m mv = ouders
quam (na compar.) = dan
aut = of
fit = er ontstaat
silentium = stilte
foedus, foedera o = verdrag
non modo... sed etiam = niet alleen ... maar ook
civitas, -ates v = stad; burgerij
feci = pf. van facere; facere
concurrere = te hoop lopen ; rennen ; slaags raken
concursus ; -us = oploop ; geren ; botsing ; treffen
tres = drie
vulnerare = verwonden
gaudium = vreugde ; blijdschap
exclamare = uitroepen ; het uitschreeuwen
infestus = vijandig ; dreigend
forte = toevallig
integer = onaangetast ; ongedeerd
ideo = daarom
e/ex {+nv/} = uit ; van ; vanuit
intervallum = tussenruimte
minimus = kleinst ; zeer klein
prope {bijw.} = dichtbij
alter = de een/ andere (van beiden)
exspectare {+acc.} = wachten op ; verwachten
a/ab {+nv?} = vanaf ; vandaan ; door {+abl.} (bij personen en passieve werkwoordsvormen)
tertuis = derde
eodem modo = op dezelfde manier
victoria = overwinning
exsultare = juichen
super {+nv?} = boven ; over {+acc.}
cognoscere = leren kennen ; vernemen ; herkennen
ferox ; feroces = wild ; fel ; woest
incendere = in brand steken ; ontsteken
incensus {ppp} = incedere
facinus ; facinora {o} = daad ; misdaad
motus {ppp} = movere
paulum = een beetje
paulo ante = kort tevoren
omnis = ieder ; elk ; geheel ; alle(n)
laudare = prijzen ; loven
ius ; iura {o} = (het) recht ; rechtbank
raptus {ppp} = rapere
in {+nv?} = in ; op ; bij ; tijdens {+abl.}
iudicium = rechtbank ; proces
causa = zaak ; rechtszaak ; reden ; oorzaak
defendi {pf} = defendere
existimare = schatten ; menen ; van mening zijn
iure = met recht ; terecht
nolite = wil(t) niet!
ultimus = verst ; buitenst ; laatst
tuli {pf} = ferre
ferre = brengen ; dragen ; verdragen
absolutus {ppp} = absolvere
absolvere = losmaken ; vrijspreken 
tumultus, us = oproer; onrust; tumult
claudere = sluiten
eieci {pf} = eicere 
eicere, -io = eruit gooien;eruit zetten
paene = bijna
dexter = rechts; rechter-
manus, -us {v} = hand
missus {ppp} = mittere
res, res {v} = zaak;ding;situatie
subitus = plotseling
alienus = vreemd ; van een ander ; andermans
constitui = constituere {pf}
constituere = plaatsen; vaststellen ; besluiten te
atrox, atroces = afschuwelijk; gruwelijk
ferrum= ijzer;wapen; zwaard
haud = volstrekt niet ; niet
altus = hoog; diep
mox = spoedig; weldra; gauw
interim = intussen
apud = bij + acc {+nv?}
munus, munera {o} = geschenk; opdracht ;taak
aliquot {onverbuigbaar} = enige
dies, dies {m} = dag 
ops, opem {v} = hulp 
opes, opes {v mv} = hulpmiddelen; macht
celare = verbergen ; verborgen houden
nuntiare = berichten ; melden
prudens, -entes = verstandig
20b
trepidus = zenuwachtig
audecia = moed ; overmoed
senator , -ores = senator ; lid van de senaat
curia = curia ; senaatsgebouw
egi {pf} = agere
senex ; senes = oude man ; oud
gradus , -us = stap ; trede ; trap
deieci = deicere
deicere , -io = naar beneden gooien ; werpen
tranquillus = rustig
metus , -us = angst ; vrees
domum = naar huis
interfectus {ppp} = interficere
evocare = naar buiten roepen
appellare = noemen
via = weg ; straat
iacEre = liggen
flectere = buigen ; op andere gedachten brengen ; draaien ; wenden
scelus ; scelera {o} = misdaad
corpus ; corpora {n} = lichaam ; lijk
negare = ontkennen ; zeggen dat niet ; weigeren
21a
forma = vorm ; gedaante ; uiterlijk ; gestalte
incitare = aansporen ; aanvuren
receptus {ppp} = recipere
deductus {ppp} = deducere
deducere = naar beneden gaan ; brengen naar
sinister = links ; linker-
opprimere = neerdrukken ; naar beneden drukken ; overweldigen
vox ; voces {v} = stem ; woord ; geluid
ullus = (ook maar) enig/een
concedere = toegeven toestaan
nudus = naakt
ponere = plaatsen ; zetten ; leggen
sordidus = vuil ; smerig ; verachtelijk
deprehendi {pf} = deprehendere
deprehendere = grijpen ; betrappen
persuasi {pf} = persuadEre
persuadEre {+dat.} = aanraden ; overreden ; overtuigen ; overhalen
vici {pf} = vincere
vincere = overwinnen
tumultus, -us = tumult; oproer; onrust
eicere, -io = eruitgooien;zetten; eruitzetten
dexter = rechter
manus, -us = hand
res, res = zaak; ding; situatie
alienus = vreemd; van een ander; andermans
constituere = plaatsen; vaststellen; besluiten te
ferrum = ijzer; wapen; zwaard
haud = (volstrekt) niet; niet
apud = bij
munus, munera = geschenk; opdracht; taak
aliquot = enige
dies, dies = dag
ops, opem = hulp
opes, opes = hulpmiddelen; macht
celare = verbergen; verborgen houden
nuntiare = berichten; melden
audacia = moed; overmoed
senator, -ores = senator; lid van de senaat
curia = curia; senaatsgebouw
senex, senes = oude man; oud
gradus, -us = stap; trede; trap
deicere = naar beneden gooien; werpen
metus, -us = angst; vrees
via = weg; straat
iacere = liggen
flectere = buigen; op andere gedachten brengen; draaien; wenden
scelus, scelera = misdaad
corpus, corpora = lichaam; lijk
negare = ontkennen; zeggen dat niet; weigeren

Ingezonden op 31-01-2011 - 2080x bekeken.
Waardering 8.8 (aantal stemmen: 7)

voting system
1
2
3
4
5

Ik denk ik zat alle lessen tot en met 20 nog even voor jullie op een rijtje want ik heb deze stof op Woensdag 2 Februari. We gaan heel langzaam, de andere gym klas is al bij les 24. Maar desalniettemin hoop ik dat jullie er wat aan hebben.

Greetz, DoetLaVoorGriekReis

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Vivat Roma!, deel 2

20 Alle woordjes tot en met les 20!!!!!