Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Grammatica italiana
› 13 Geschiedenis, religie en filosofie
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Grammatica italiana
, deel 1
13 Geschiedenis, religie en filosofie
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
la storia = geschiedenis la cultura = cultuur l'epoca = tijd(perk), periode rovesciare = omverwerpen, ten val brengen antico, a = antiek, oud, uit/van de klassieke oudheid moderno, a = modern il progresso = vooruitgang il re, la regina = koning(in) il principe, la principessa = prins(es), vorst(in) l'imperatore, l'imperatrice = keizer(in) lo splendore = pracht, glans la fortuna = geluk, succes, fortuin, vermogen sovrano, a = vorst(in) l'influenza = invloed la rivoluzione = revolutie l'erede = erfgenaam/erfgename ereditare = erven l'eredità = erfenis grande = groot, groots la grandezza = grootte, grote omvang, grootsheid enorme = enorm, ontzaglijk ricco, a = rijk la ricchezza = rijkdom povero, a = arm la povertà = armoede lo schiavo, la schiava = slaaf, slavin la civiltà = beschaving, cultuur colto, a = intellectueel ontwikkeld, geleerd storico, a = historisch, geschiedkundig lo storico, la storica = historicus/historica la storiografia = geschiedschrijving l'antichità = (klassieke) Oudheid, ouderdom l'età = tijd, tijdperk, leeftijd medioevale = middeleeuws il Rinascimento = Renaissance il Cinquecento = zestiende eeuw il Novecento = twintigste eeuw il Risorgimento = eenwording van Italië la ribellione = rebellie, opstand il, la ribelle = rebel (m/v), opstandeling (m/v) nuocere = schaden, schadelijk zijn l'unità = eenheid borghese = burger-, burgerlijk la resistenza = tegenstand, verzet sconfiggere = verslaan, overwinnen il duca, la duchessa = hertog(in) il ducato = hertogdom il regno = koninkrijk l'impero = keizerrijk, rijk, heerschappij romano, a = romeins la corona = kroon il fenomeno = verschijnsel, fenomeen la colonna = zuil, steunpilaar le rovine = ruïne(s), overblijfselen scavare = opgraven gli scavi = opgravingen invadere = binnenvallen, binnendringen l'invasione = inval, invasie la rivolta = oproer, opstand scatenarsi = losbarsten, uitbreken stroncare = de kop indrukken, neerslaan Dio = God divino, a = gods-, goddelijk il dio, la dea = god(in) lo spirito = geest santo, a = heilig il santo, la santa = heilige (m/v) il patrono = schutspatroon la religione = religie l'anima = ziel pregare = bidden felice = gelukkig la felicità = geluk, blijdschap sopportare = verdragen, ondergaan, doorstaan la candela = kaars il destino = lot, noodlot destinare a = (voor)bestemmen tot/om la destinazione = bestemming la prospettiva = perspectief, vooruitzicht la speranza = hoop sperare in = hopen op la setta = sekte segreto, a = geheim, verbogen il segreto = geheim Cristo = Christus cristiano, a = christen-, christelijk Gesù = Jezus la croce = kruis il segno = teken, aanwijzing risorgere = herrijzen, wederopstaan il vangelo = evangelie il paradiso = paradijs, hemel l'angelo = engel il peccato = zonde pentirsi di = berouw/spijt hebben l'inferno = hel il diavolo = duivel cattolico, a = (rooms-)katholiek il papa = paus il prete = (katholiek)priester, geestelijke il sacerdote = priester il monaco, la monaca = monnik/non predicare = prediken, verkondigen, preken la messa = mis benedire = zegenen l'altare = altaar la chiesa = kerk il duomo = dom(kerk) la campana = (kerk)klok campanile = klokkentoren religioso, a = religieus, gelovig sacro, a = heilig, ingewijd la fede = geloof, vertrouwen il, la fedele = gelovige (m/v) la superstizione = bijgeloof il miracolo = wonder la sorte = lot, levenslot, toeval, geluk lo scrupolo = gewetensbezwaar la virtà = (morele) deugd, goede eigenschap la carità = liefdadigheid, aalmoes il prossimo = naaste (m/v), medemens sacrificare = (op)offeren il sacrificio = offer, opoffering confidare qualcosa con qualcuno = iets aan iemand toevertrouwen confidare in = vertrouwen op la preghiera = gebed la bestemmia = vloek, verwensing tollerare = verdragen, tolereren il, la protestante = protestant (m/v) la sinagoga = synagoge l'ebreo, a = jood/jodin la moschea = moskee musulmano, a = moslim-, islamitisch il musulmano, la musulmana = moslim (m/v) l'islam = islam l'islamizzazione = islamisering il tempio = tempel la cattedrale = kathedraal la cappella = kapel, kapelletje il canto = zang, het zingen, lied il coro = koor la bibbia = bijbel il battesimo = doop la comunione = communie la cresima = vormsel pentito, a = berouwvol confessarsi = biechten assolvere = absolutie verlenen, vrijspreken (van) la grazia = genade, gratie celeste = hemels, hemel- il regno celeste = het hemelrijk la misericordia = medelijden sprecare = verspillen, verkwisten il clero = geestelijkheid don = don il parroco = pastoor il vescovo = biscchop il cardinale = kardinaal il pontefice = paus, hogepriester il frate = frater il convento = klooster la suora = non la filosofia = filosofie il filosofo, la filosofa = filossof/filosofe la morale = moreel, zedenleer il morale = moreel, stemming, motivatie morale = moreel, zedelijk, deugdzaam la filosofia morale = moraalfilosofie il diritto = recht individuale = individueel l'essere = het zijn, ween umano, a = van de mens, menselijk il pensiero = gedachte occuparsi di = zich bezighouden met la coscienza = bewustzijn, geweten fondamentale = fundamenteel, basaal, basis- l'elemento = element, grondbeginsel assoluto, a = absoluut relativo, a = relatief reale = reëel, werkelijk la realtà = werkelijkheid logico, a = logisch, vanzelfsprekend la ragione = verstand, rede, ratio il motivo = (beweeg)reden, motief valido, a = geldig, van kracht, deugdelijk, waardevol la validità = geldigheid la categoria = categorie, klasse, grondbegrip il concetto = concept, denkbeeld, begrip la concezione = ideevorming, opvatting il principio = principe, beginsel elementare = elementair, grond- essenziale = wezenlijk, essentieel immaginario, a = denkbeeldig assurdo, a = absurd, raar l'assurdità = absurditeit, onzinnigheid la teoria = theorie l'ipotesi = hypothese, veronderstelling la questione = kwestie, vraagstuk il metodo = methode, aanpak ragionare = redeneren, zijn verstand gebruiken razionale = rationeel, verstandelijk, redelijk l'impronta = spoor, stempel il manifesto = manifest, aanplakbiljet
Ingezonden op 23-02-2011 - 1515x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!