Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Grammatica italiana
› 15 Economie en bedrijfsleven
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Grammatica italiana
, deel 1
15 Economie en bedrijfsleven
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
l'agricoltura = landbouw il contadino, la contadina = boer(in) piantare = planten, poten seminare = zaaien coltivare = bebouwen (land), telen, verbouwen (gewassen) mietere = maaien l'orto = moestuin il campo = akker, stuk land, veld il trattore = tractor la vigna = wijngaard la vite = wijnstok, wijnrank la vendemmia = druivenpluk, druivenoogst(tijd), wijnoogst il raccolto = oogst il prodotto = product, voortbrengsel naturale = van de natuur, natuur- l'allevamento = (vee)teelt, fokkerij la stalla = stal la paglia = stro il fieno = hooi l'erba = gras il prato = weiland, wei, grasland la pesca = visserij, visvangst pescare = vissen, vis vangen la rete = (vis)net il (moto)peschereccio = (gemotoriseerde) vissersboot l'industria del pesce = visserij-industrie la campagna = land, platteland fertile = vruchtbaar la coltivazione = teelt, verbouw (gewassen), aanplant la coltivazione biologica = biologische landbouw la coltura = cultuur, teelt, verbouw (gewassen) agricolo, a = landbouw-, agrarisch il pascolo = wei, weiland, het grazen pascolare = weiden, laten grazen il terreno = grond, bodem, stuk grond la pianta = plant, struik, boom la vegetazione = plantengroei, vegetatie spianare = effenen, vlak maken l'aratro = ploeg tagliare = knippen, snoeien, maaien, rooien la falce = zeis, sikkel la falciatrice = maaimachine la produzione = productie, opbrengst, fabrikaat genuino, a = zuiver, puur, echt ricavare = (opbrengst) krijgen, verdienen la fattoria = boerderij la cooperativa = coöperatie il mulino = molen notare = opmerken cogliere = plukken l'industria = industrie, nijverheid industriale = industrie-, industrieel produrre = produceren, vervaardigen la tecnica = techniek attribuire a (attribuisco) = toeschrijven aan la marca = merk il marchio = merk, merkteken l'insegna pubblicitaria = reclamebord, reclameopschrift il commercio = handel, handelszaak, zaak rendere = winst opleveren, renderen la merce = goederen, waren il fabbisogno = behoefte procurare = verschaffen, zorgen voor la domanda = vraag (naar) l'offerta = aanbod, aanbieding, offerte fornire (fornisco) = leveren l'ordine = bestelling, order il listino prezzi = prijslijst l'importazione = import aumentare = opvoeren, verhogen, toenemen, stijgen l'esportazione = export ridurre = verlagen, verminderen ridursi = afnemen, dalen la ditta = firma, zaak spettabile = geachte il socio, la socia = vennoot, compagnon, zakenpartner la società = vennootschap, maatschappij la contabilità = boekhouding, boekhoudafdeling il bilancio = balans, winst- en verliesrekening pronto, a = klaar, bereid il fallimento = faillisement, mislukking, fiasco il percento = procent il percentuale = percentage a buon mercato = goedkoop, voordelig costoso, a = prijzig, kostbaar gratis = gratis oltre = meer dan il consumatore, la consumatrice = consument (m/v), gebruiker/gebruikster la richiesta = verzoek, vraag (naar) richiedere = (ver)eisen, verlangen il rifornimento = bevoorrading, aanvoer l'inventario = inventaris, inventarisatie la liquidazione = opruiming, uitverkoop, verrekening, liquidatie l'assortimento = assortiment, keus il preventivo = prijsopgave il produttore, la produttrice = producent(e) esportare = exporteren importare = importeren le materie prime = grondstoffen alimentare = voeden, voorzien van brandstof scarso, a = schaars la riduzione = verlaging, afname la fusione = fusie l'incorporazione = overname la globalizzazione = globalisering la fiera = (vak)beurs il campione = monster, staal il campionario = monstercollectie, stalenboek la tecnologia = technologie il rendimento = rendement, opbrengst, prestaties superiore a = hoger dan, beter dan inferiore a = lager dan, slechter dan il, la commerciante = handelaar(ster), winkelier(ster) commerciale = commercieel, handels-, zakelijk l'assortimento = assortiment, keuze l'apertura = opening il profitto = profijt, winst approffitare di = profiteren van la perdita = verlies la chiusura = sluiting i soldi = geld la moneta = munt(stuk), muntje incassare = innen, incasseren la somma = bedrag, som la banca = bank il bancomat = geldautomaat la tessera bancomat = bankpasje cambiare = wisselen il conto corrente = (betaal)rekening, rekening-courant l'assegno = cheque il risparmio = besparing i risparmi = spaargeld risparmiare = sparen, besparen versare = storten il credito = krediet, tegoed il debito = schuld, verplichting minimo, a = minimaal, minimum- massimo, a = maximaal, maximum- il compenso = vergoeding, beloning il pagamento = betaling effettuare = uitvoeren, verrichten netto = netto lordo = bruto la tassa = belasting, heffing le tasse = belasting(en) il prestito = lening finanziare = financieren, bekostigen il costo = kosten, uitgaven calcolare = rekenen, berekenen il calcolo = berekening la ricevuta = ontvangstbewijs, kwitantie riscuotere = innen, opnemen l'interesse = rente, interest trasferire (trasferisco) = overschrijven, overboeken l'azione = aandeel (op de beurs) il reddito = rendement, inkomen l'investimento = investering, belegging la borsa (valori) = (effecten)beurs l'operazione = transactie il crollo della borsa = beursval il mercato azionario = aandelenmarkt l'emissione di azioni = aandelenuitgifte l'opzione = optie il Bot (Buono Ordinario del Tesoro) = staatsobligatie il denaro = geld la valuta = valuta, munteenheid il mercato valutario = valutamarkt la banca centrale europea = Europese centrale bank le divise estere = vreemde valuta valere = waard zijn il cambio = wisselkoers, het wisselen il corso = koers, circulatie, omloop l'euro = euro il centesimo = (euro)cent il dollaro = dollar la lira = lire il fiorino = gulden la cassa di risparmio = spaarbank il libretto di risparmio = spaarbankboekje la carta di credito = creditcard l'ordine di bonifico = overboekingsopdracht l'ordine di pagamento = betalingsopdracht i contanti = contanten, contant geld il capitale = kapitaal prestare = lenen (aan) l'importo = bedrag l'affare = zaak, transactie, deal gli affari = zaken, business finanziario, a = financieel il mercato finanziario = financiële markt il tasso = cijfer, percentage abbassare = verlagen, laten zakken rialzare = verhogen, opwaarderen, weer stijgen la crescita = groei l'attivo = attiva il passivo = passiva, schulden il fisco = fiscus, (de) belasting fiscale = fiscaal, belasting- l'agevolazione fiscale = belastingvoordeel la dichiarazione delle tasse = belastingaangifte l'evasione fiscale = belastingontduiking l'oasi fiscale = fiscaal paradijs la riforma tributaria = belastinghervorming l'assicurazione = verzekering assicurare = verzekeren il rischio = risico, gevaar la garanzia = garantie, waarborg l'infortunio = ongeval il danno = schade(geval) i danni = (totale) schade reclamare = klagen (over), reclameren, opeisen, claimen il risarcimento = schadeloosstelling, vergoeding sistemare = regelen, in orde maken risarcire (risarcisco) = schadeloosstellen, vergoeden (schade) la responsabilità = aansprakelijkheid regolare = regelen, afhandelen, vereffenen (schuld) l'indennità = schadeloosstelling, schade-uitkering la mutua = ziekenfonds, Ziektewet iscritto, a = ingeschreven, geregistreerd la tessera = pasje, lidmaatschapskaart il certificato medico = medische verklaring l'obbligo = verplichting, plicht obbligare a = verplichten tot la pensione = pensioen, AOW il pensionato, la pensionata = gepensioneerde (m/v), AOW'er (m/v) gli assegni familiari = kinderbijslag i dati personali = persoonlijke gegevens il contratto = contract, overeenkomst la firma = handtekening la polizza = polis coprire = dekken l'assicurato, l'assicurata = verzekerde (m/v) garantire (garantisco) = garanderen, instaan voor garantirsi = zich verzekeren escludere = uitsluiten la denuncia = aangifte, melding il sinistro = onheil, ongeval provvedere a = zorgdragen voor, voorzien in rivendicare = (op)eisen, claimen l'indennizzo = schadeloosstelling rispondere di = isntaan voor il reclamo = claim, eis, klacht la cassa malattia = ziektekostenverzekering, Ziektewet la formalità = formaliteit contrattare = onderhandelen over contrattuale = contractueel, volgens contract
Ingezonden op 23-02-2011 - 1538x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!