Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Grammatica italiana
› 23 Structuurwoorden
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Grammatica italiana
, deel 1
23 Structuurwoorden
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
questo, a = deze, dit quello, a = die, dat ciò = dat, dit stesso, a = zelf lo stesso, la stessa = dezelfde, hetzelfde che = die, dat (betrekkelijk vnw) il che = wat, hetgeen il, la quale = die, dat (formeel) cui = die, dat, wie, wat chi = degene(n), die chi? = wie? (che) cosa/che? = wat? che? = wat voor, welk(e)? quale? = welk(e)? qualcosa = iets qualcuno, a = iemand ognuno, a = eenieder, ieder voor zich ciascuno, a = eenieder, elk persoon afzonderlijk qualche = een (of ander), een paar qualsiasi = willekeurig, zomaar een chiunque = wie dan ook qualunque = welk(e) dan ook, om het even welk(e) certo, a = zeker, bepaald tale = zodanig, dergelijk, zulk altro, a = ander, nog een affinché/cosicché = opdat, zodat a meno che = tenzij, behalve als appena = zodra benché = hoewel, ook al considerato che = in aanmerking genomen dat dato che = aangezien dopo che = nadat nonché = alsmede, en ook finché = totdat, zo lang als in modo che = zo(danig) dat ma = maar mentre = terwijl o = of oppure = ofwel perché = omdat, want, opdat, zodat però = echter, maar poiché = omdat, aangezien prima che = voordat quando = wanneer, als, toen se = als, indien sia .. che = zowel .. als a patto che = op voorwaarde dat, mits purché = mits, als tenminste sebbene = hoewel, ook al senza che = zonder dat siccome = aangezien visto che = aangezien, omdat non = niet non .. più = niet meer non .. mai = nooit non .. mai .. più = nooit meer non .. niente/nulla = niets non .. più .. niente = niets meer non .. mai niente = nooit iets non .. né .. né = noch .. noch, niet .. en ook niet non .. neanche/nemmeno = ook niet, zelfs niet, niet eens non .. nessuno, a = niemand non .. mica = helemaal niet, heus niet addirattura = zelfs, maar liefst, gewoonweg appena = nauwelijks, net, zojuist appunto = juist, precies cioè = dat wil zeggen, namelijk comunque = in ieder geval, hoe dan ook così = zo davvero = echt, werkelijk, echt waar di nuovo = opnieuw, weer di solito = gewoonlijk, meestal dunque = dus, nou in genere = over het algemeen, meestal in ogni caso = in ieder geval invano = voor niets, tevergeefs invece = maar (daarentegen) meno male = gelukkig, gelukkig maar perciò = daarom, dus più = meer piuttosto = liever, eerder, nogal, tamelijk proprio = werkelijk, echt, erg, heel quasi = bijna quindi = dus, daarom, vervolgens, daarna solo, soltanto = alleen (maar), maar, slechts soprattutto = vooral tanto = toch (al) tuttavia = in ieder geval veramente = werkelijk, eigenlijk ad un tratto = opeens, plotseling anzi = integendeel, zelfs, sterker nog a proposito = trouwens anche = ook caso mai = eventueel, zo nodig di nascosto = stiekem eppure = en toch in ogni modo, ad ogni modo = in ieder geval, hoe het ook zij lo stesso = evengoed, toch per forza = natuurlijk, uiteraard, logischerwijs persino = zelfs pure = ook, toch, gerust, maar senza complimenti = zonder plichtplegingen, zonder omhaal a = in, op, naar, om (tijd) a causa di = wegens, door con = met, bij contro = tegen da = van, vandaan, uit, bij/naar (+persoon) di = van, (afkomstig) uit durante = tijdens, gedurende in = in, naar in fondo a = aan het eind van, achter aan/in, onder in invece di = in plaats van malgrado, nonostante = ondanks oltre a = behalve, afgezien van per = voor, door, langs, naar, gedurende, vanwege, om (te) presso = bij, in de buurt van salvo = behalve, met uitzondering van secondo = volgens senza = zonder sino a, fino a = tot (aan) su = op, over sopra = boven, boven op tra, fra = tussen, te midden van, over tramite = door middel van tranne, eccetto = behalve, met uitzondering van andarsene = weggaan avercela con qualcuno = het met iemand aan de stok hebben, het op iemand gemunt hebben capirci = ervan snappen, het kunnen volgen cavarsela = er wel uitkomen, het voor elkaar krijgen darsi da fare = zijn best doen, veel werk steken (in iets) darsi delle arie = verbeelding hebben, zich aanstellen entrarci = ermee te maken hebben, ermee van doen hebben farcela = het redden, het klaarspelen farne = van alles uithalen farsi vivo, a, farsi sentire = iets van zich laten horen finirla = ermee ophouden mettercela tutta = zich tot het uiterste inspannen, zich totaal inzetten mettercisi = zich ermee bemoeien, flink aan de slag gaan prendersela = het zich aantrekken prendersela con qualcuno = boos worden op iemand, het iemand kwalijk nemen tenerci = er prijs op stellen, er veel waarde aan hechten sentirsela di = ervoor voelen, er zin in hebben smetterla = ermee ophouden darla a bere = wijsmaken, op de mouw spelden darsela a gambe = zich uit de voeten maken mi sa che = ik heb het idee dat, volgens mij passarla liscia = er goed van afkomen raccomandarsi = waarschuwen, op het hart drukken ripensarci = zich bedenken saperla lunga = het handig aanpakken, het goed uitkienen la lingua = taal la parola = woord significare = betekenen il significato = betekenis la pronuncia = uitspraak pronunciare = uitspreken l'accento = klemtoon, accent la grammatica = grammatica il sostantivo = zelfstandig naamwoord l'articolo = lidwoord l'aggettivo = bijvoegelijk naamwoord il pronome = voornaamwoord il pronome personale = persoonlijk voornaamwoord maschile = mannelijk femminile = vrouwelijk singolare = (in het) enkelvoud plurale = (in het) meervouw il verbo = werkwoord regolare = regelmatig irregolare = onregelmatig il discorso diretto = directe rede il discorso indiretto = indirecte rede il termine = term, begrip il sinomino = synoniem l'ortografia = spelling, schrijfwijze la sillaba = lettergreep fare lo spelling = spellen la maiuscola = hoofdletter la minuscola = kleine letter il punto = punt la virgola = komma il trattino = (verbindings)streepje il punto e virgola = puntkomma il punto interrogativo = vraagteken il punto esclamativo = uitroepteken l'interiezione = tussenwerpsel i due punti = dubbele punt le virgolette = aanhalingstekens la parentesi = haakjes il soggetto = onderwerp il complemento indiretto, il complemento di termine = meeewerkend onderwerp il complemento oggetto = lijdend voorwep il genere = geslacht coniugare = vervoegen la coniugazione = vervoeging l'attivo = actief il passivo = passief l'avverbio = bijwoord la preposizione = voorzetsel la congiunzione = voegwoord
Ingezonden op 23-02-2011 - 3962x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!