Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Duits onregelmatige werkwoorden
› 1 Werkwoorden 1-92
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Duits onregelmatige werkwoorden
, deel 1
1 Werkwoorden 1-92
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
aanbevelen = empfehlen empfahl empfohlen empfiehlt aanraden = raten riet geraten rät bedriegen = betrügen betrog betrogen betrügt beginnen = beginnen begann begonnen beginnt; anfangen fing an angefangen fängt an beloven = versprechen versprach versprochen verspricht besluiten = beschließen beschloss beschlossen beschließt bevallen = gefallen gefiel gefallen gefällt bevelen = befehlen befahl befohlen befiehlt bewegen = bewegen bewog bewogen bewegt bieden = bieten bot geboten bietet bijten = beißen biss gebissen beißt blijven = bleiben blieb geblieben bleibt breken = brechen brach gebrochen bricht buigen = biegen bog gebogen biegt doen = tun tat getan tut dragen = tragen trug getragen trägt drinken = trinken trank getrunken trinkt dwingen = zwingen zwang gezwungen zwingt eten = essen aß gegessen isst gaan/lopen = gehen ging gegangen geht gebeuren = geschehen geschah geschehen geschieht {denk aan: geschieden} gelukken = gelingen gelang gelungen gelingt genezen = genesen genas genesen genest genieten = genießen genoss genossen genießt geven = geben gab gegeben gibt glijden = gleiten glitt geglitten gleitet graven = graben grub gegraben gräbt grijpen = greifen griff gegriffen greift groeien = wachsen wuchs gewachsen wächst helpen = helfen half geholfen hilft heten = heißen hieß geheißen heißt houden = halten hielt gehalten hält komen = kommen kam gekommen kommt krijgen = bekommen bekam bekommen bekommt kruipen = kriechen kroch gekrochen kriecht laten = lassen ließ gelassen lässt lenen = leihen lieh geliehen leiht lezen = lesen las gelesen lässt liegen = lügen log gelogen lügt liggen = liegen lag gelegen liegt lijden = leiden litt gelitten leidet lijken op = gleichen glich geglichen gleicht lopen = laufen lief gelaufen läuft nemen = nehmen nahm genommen nimmt ontvangen = empfangen empfing empfangen empfängt opvoeden = erziehen erzog erzogen erzieht rijden = fahren fuhr gefahren fährt roepen = rufen rief gerufen ruft ruiken = riechen roch gerochen riecht schieten = schießen schoss geschossen schießt schijnen = scheinen schien geschienen scheint schreeuwen = schreien schrie geschrien schreit schrijven = schreiben schrieb geschrieben schreibt schrikken = erschrecken erschrak erschrokken erschrickt slaan = schlagen schlug geschlagen schlägt slapen = schlafen schlief geschlafen schläft sluiten = schließen schloss geschlossen schließt snijden = schneiden schnitt geschnitten schneidet spreken = sprechen sprach gesprochen spricht springen = springen sprang gesprungen springt staan = stehen stand gestanden steht steken = stechen stach gestochen sticht stelen = stehlen stahl gestohlen stiehlt sterven = sterben starb gestorben stirbt stijgen = steigen stieg gestiegen steigt stoppen = halten hielt gehalten hält stoten = stoßen stieß gestoßen stößt treden = treten trat getreten tritt treffen = treffen traf getroffen trifft trekken = ziehen zog gezogen zieht uitnodigen = einladen lud ein eingeladen lädt ein uitvinden = erfinden erfand erfunden erfindet vallen = fallen fiel gefallen fällt vangen = fangen fing gefangen fängt verbergen = verbergen verbarg verborgen verbirgt verdwijnen = verschwinden verschwand verschwunden verschwindet vergeten = vergessen vergaß vergessen vergisst verliezen = verlieren verlor verloren verliert verwerven = erwerben erwarb erworben erwirbt verzoeken = bitten bat gebeten bittet vinden = finden fand gefunden findet vliegen = fliegen flog geflogen fliegt vluchten = fliehen floh geflohen flieht vriezen = frieren fror gefroren friert wassen = waschen wusch gewaschen wäscht wijzen = weisen wies gewiesen weist winnen = gewinnen gewann gewonnen gewinnt zien = sehen sah gesehen sieht zingen = singen sang gesungen singt zitten = sitzen saß gesessen sitzt zwemmen = schwimmen schwamm geschwommen schwimmt zwijgen = schweigen schwieg geschwiegen schweigt
Ingezonden op 03-06-2011 - 7274x bekeken.
Waardering 6.8 (aantal stemmen: 5)
voting system
1
2
3
4
5
Deze woorden komen van de lijst die derdeklassers op het Ignatius Gymnasium krijgen. Ben je niet van het Ig? Dan heb je er misschien toch wat aan.
---
Deze lijst is voor degenen die alle werkwoorden willen oefenen maar niet apart alle lijsten willen kopiëren. Ik kan wel aanraden om ze alsnog in groepjes van 20 te overhoren.
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!