Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Vivat Roma!, deel 1

0 ALLE WOORDEN TOT EN MET 9B

Jaar 1 (Gymnasium)

a / ab = vanaf; vandaan {+nv, a voor een woord dat met een medeklinker begint, ab voor een woord dat met een klinker begint}
accipere = ontvangen; nemen; aannemen {-io}
ad = naar; bij {+acc}
adire = gaan naar
adiuvare = helpen
aedificare = bouwen
alii ... alii = sommigen ... anderen
amare = liefhebben; beminnen; houden van
amor, amores = liefde {Mannelijk}
an = of; vraagwoordje
animus = hart; geest
annus = jaar
ante = voor {+acc}
aperire = openen; openbaren; bekendmaken
apparere = verschijnen {e-stam}
appropinquare = naderen; dichterbij komen; dichtbij komen {+dat}
at = maar
audire = luisteren; horen
autem = echter; maar; nu
auxilium = hulp
avertere = afwenden
bellum = oorlog
bibere = drinken
cadere = vallen
caelum = hemel
capere = nemen; pakken; innemen; grijpen; vangen {-io}
caput, capita = hoofd {Onzijdig}
carere = zijn zonder; missen {+nv?, +abl}
carmen, carmina = lied
Carthago, -ginem = Carthago
castra = legerkamp; legerkampen {meervoud, Groep 2}
cena = maaltijd
centum = 100
certe = ongetwijfeld; zeker {bijw.}
ceteri = overige; overigen; anderen
circum = rondom {+acc}
clam = in het geheim; heimelijk
clamare = schreeuwen; roepen
clamor, clamores = geschreeuw
cogitare = denken aan {+acc}
cognoscere = leren kennen; vernemen
complere = vullen {e-stam}
consistere? = blijven staan
convenire = samenkomen
convivium = feestmaal
cor, corda = hart {Onzijdig}
corpus, corpora = lichaam
credere = vertrouwen; gelofen {(+dat)}
cum = met; samen met; tegelijk met {+nv?, +abl}
cupere = begeren; willen; wensen {-io}
cur = waarom
currere = rennen
dare = geven
de = vanaf; van...af {(+abl)}
dea = godin
decimus = tiende; 10e
deinde = vervolgens
demum = zo-even; pas; zo even
dens, dentes = tand
deponere = neerzetten; neerleggen; afleggen
desiderare = verlangen naar; missen
deus = god
dic = zeg eens; zeg; zeg op
dicere = zeggen; spreken
Dido, Didonem = Dido
distribuere = uitdelen
dolere = verdrietig zijn {e-stam}
dolor, dolores = verdriet
dolus = list
donum = geschenk
dormire = slapen
ducere = voeren; brengen; leiden
e / ex = uit {+nv?, +abl, zie uitleg a/ab}
ea = zij
ecce = kijk!; kijk
ego = ik
eheu = ach; helaas
enim = immers; want
equus = paard
errare = ronddwalen
error, errores = zwerftocht
esse = zijn
est = hij/zij/het is; is
et = ook; en
et ... et = zowel ... als; ...en ook; en...en
etiam = ook
excipere = ontvangen {-io}
excitare = opwekken; wekken
exclamare = uitroepen
expellere = verdrijven; verjagen
facere = doen
fallere = bedriegen; misleiden
fatum = lot; lotgeval
femina = vrouw
ferre = dragen; brengen
filius = zoon
flamma = vlam; vuur
flos, flores = bloem {Mannelijk}
fluere = stromen
forma = vorm; gedaante; uiterlijk
fortasse = misschien
frusta = tevergeefs
fuga = vlucht
fugare = verjagen
fugere = vluchten
gerere = dragen
Graecus = Griek
habere = hebben; houden {e-stam}
haerere = blijven steken, vastzitten; blijven steken; vastzitten {e-stam}
hasta = lans
heu = ach; helaas
homo, homines = mens; man
horrere = huiveren {e-stam}
hospes, hospites = gast
huc = hierheen
iactare = heen en weer slingeren
iam = al; reeds
ibi = daar
id = het
implere = vullen {e-stam}
in = in; op; +abl; naar
incipere = beginnen {-io}
insidiae = hinderlaag {meervoud}
insula = eiland
inter = tussen; te midden van {+acc}
interea = intussen
intra = binnen {+nv?, +acc}
intrare = binnengaan
invadere = binnenvallen; aanvallen
ire = gaan
is = hij
ita = zo
itaque = dus; daarom
iterum = opnieuw; weer
iubere = bevelen {e-stam}
iuvare = helpen
iuvenis, iuvenes = jongeman; man
lacrimare? = huilen
laetus = verheugd; blij
lectus = bed; aanlig bed; aanligbed
lingua = tong
lucere = schijnen; licht geven {e-stam}
ludere = spelen
lumen, lumina = licht
magnus = groot
mandare = opdragen
manere = te wachten staan; wachten {e-stam}
mare-maria = zee
mater, matres = moeder
memoria = herinnering
mensa = tafel
miles, milites = soldaat
modus = manier; wijze
mons, montes = berg {Mannelijk}
monstrare = tonen; wijzen; laten zien; demonstreren
mors, mortes = dood; de dood
movere = bewegen, ontroeren; bewegen; ontroeren {e-stam}
multa = veel; veel dingen {meervoud, Groep 2}
murus = muur
nam = want
narrare = vertellen over {+acc}
natus = zoon
navigare = varen
navis, naves = schip
-ne = vraagwoordje: niet vertalen; vraagwoordje; vraagwoord
nec ... nec = noch ... noch; niet...en ook niet
necare = doden
neque...neque = noch... noch...; niet...en ook niet...; noch...noch...
nescire = niet weten
nocte = 's nachts
nomen, nomina = naam
non = niet
non iam = niet meer
nondum = nog niet
nos = wij
novus = nieuw
nox, noctes = nacht
nubes, nubes = wolk
numquam = nooit
nunc = nu
occultare = verbergen
oculus = oog
omnes = alle(n); alle; allen
ora = kust
parare = voorbereiden; klaarmaken; zich klaarmaken om {+acc +inf}
parere = gehoorzamen {+dat e-stam}
pater, patres = vader
patria = vaderland
paulatim = langzamerhand
per = over {+nv? +abl}
pergere = verder gaan; gaan
pervenire = aankomen; bereiken
petere = gaan naar; aanvallen; opzoeken
porta = poort
posse = kunnen
post = na {+nv? +acc}
postremo = tenslotte
postulare = eisen
praeterire = voorbijgaan
primo = eerst {bijw.}
primum = eerst {bijw.}
procul = ver weg
puella = meisje
puer = jongen
punire = straffen
quaerere = zoeken
-que = en
quid = wat; wat?; wat? waarom?; waarom?
quis = wie?; wie
quo = waarheen
quoque = ook
recitare = voordragen
regere = regeren; besturen
regia = paleis
regina = koningin
regnum = koninkrijk
relinquere = verlaten; achterlaten
renovare = hernieuwen
reperire = vinden
repetere = terug gaan
respondere = antwoorden {e-stam}
rex, reges = koning
rogare = vragen
sacerdos, sacerdotes = priester
saevire = woeden; tekeergaan
salutare = begroeten; groeten
sanguis, sanguisinem = bloed
sed = maar
sedere = zitten {e-stam}
sedes, sedes = zetel
senex, senes = oude man {Mannelijk}
sentire = voelen
sermo, sermones = gesprek
serva = slavin
servare = redden
servus = slaaf
sic = als volgt; zo
sidus, sidera = ster
silva = bos
sine = zonder {+nv? +abl}
socius = metgezel; makker
sol, solem = zon {Mannelijk}
somnium = droom
somnus = slaap
spectare = kijken
stare = staan
statim = meteen
suadere = aanraden {e-stam}
subito = plotseling
tacere = zwijgen {e-stam}
tamen = toch
tectum = dak; huis
tegere = bedekken
tempestas, tempestates = storm {Vrouwelijk}
templum = tempel
temptare = proberen
tendere = uitstrekken
terra = land; aarde
timere = bang zijn; bang zijn voor; vrezen {e-stam}
tollere = opheffen; optillen
trahere = trekken; slepen
Troianus = Trojaans; Trojaan
tu = jij; u; U
tum = toen; dan
Tyrius = Tyri�r; Carthager
ubi = waar
ubique = overal
umbra = schim; schaduw; duisternis
unda = golf
urbs, urbes = stad
urere = verbranden
urgere = in het nauw brengen {e-stam}
venenum = vergif
venire = komen
ventus = wind
vestis, vestes = kleding; kledingstuk; kleed
via = weg
videre = zien {e-stam}
vinum = wijn
vir, viri = man {Groep 2}
vix = nauwelijks
vocare = roepen
vos = jullie
arma = wapens; wapenuitrusting; wapenrusting {meervoud, groep 2}
ponere = plaatsen; zetten; neerzetten
filia = dochter
fata = lotsbeschikkingen {meervoud, groep 2}
ornare = versieren
surgere = oprijzen; opstaan
liberare = bevrijden
coniunx, coniuges = echtgenoot; echtgenote {mannelijk en/of vrouwelijk}
custos, custodes = bewaker; wachter
caedere = doden; afslachten; vermoorden
omnia = alle {meervoud}
maestus = bedroefd; verdrietig
plurimi = zeer veel {meervoud}
vulnus, vulnera = wond
pes, pedes = voet
fidus = trouw; betrouwbaar
salus, salutes = redding; heil
multus = veel
funus, funera = begrafenis; dood
varius = verschillend; allerlei; verschillende
labor, labores = inspanning; arbeid
tandem = eindelijk
aspicere = zien; aanschouwen {-io}
ille = hij
eripere = ontrukken aan {-io}
hostis, hostes = vijand
altus = hoog
ruere = instorten
defendere = verdedigen
satis = genoeg; voldoende {bijw.}
Penates = Penaten; huisgoden {meervoud}
magis = meer {bijw.}
atque = en; ook; en ook
pugna = strijd
undique = aan/van alle kanten; aan alle kante; van alle kanten
caedes, caedes = bloedbad; slachting; afslachting
bonus = goed
pulcher = mooi
Romanus = Romein; Romeins
medius = middelste
ara = altaar
miser = ongelukkig
impellere ad = drijven naar; aanzetten tot {+nv?, +acc}
vadere = gaan
tempus, tempora = tijd
egere = nodig hebben {+nv?, +abl, e-stam}
cedere = gaan; komen
unus = een; ��n
telum = wapen
instare = achternazitten {+nv?, +dat.}
tenere = hebben; houden; (vast)houden; bezet houden {e-stam}
gladius = zwaard
percutere = doorboren {-io}
vita = leven
fundere = uitstorten
iratus = woedend
meus = mijn
lux, luces = licht
dextra = rechterhand
continere = in bedwang houden; tegenhouden {e-stam}
os, ora = mond; gezicht
tantus = zo groot
ira = woede
curare = zorgen voor; verzorgen {+acc}
culpa = schuld
perdere = te gronde richten
hic = hier; daar
concutere = hevig doen schudden {-io}
fundamentum = fundament
evertere = omverhalen
saevus = woest
arx, arces = burcht
summus = hoogst
ipse, ipsa, ipsum = zelf
virtus, virtutus = moed; dapperheid
pugnare = vechten
desinere = ophouden
suus = zijn; haar; hun

Ingezonden op 17-06-2011 - 2414x bekeken.
Waardering 10 (aantal stemmen: 13)

voting system
1
2
3
4
5

Deze lijst is 100000% goed. probeer hem maar eens te downloaden in teach 2000 dan zie je hoe uitgebreid het is.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Vivat Roma!, deel 1

0 ALLE WOORDEN TOT EN MET 9B