Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Gramática Espanola
› 2 Het menselijk lichaam
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Gramática Espanola
, deel 1
2 Het menselijk lichaam
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
el cuerpo = lichaam corporal = lichamelijk, lichaams- la piel = huid el hueso = bot la cabeza = hoofd, kop el pelo = haar la cara = gezicht la frente = voorhoofd el ojo = oog la oreja = oor la nariz = neus la boca = mond la lengua = tong el diente = tand la muela = kies el brazo = arm la mano = hand el dedo = vinger el pecho = borst la espalda = rug el corazón = hart la sangre = bloed el estómago = maag la pierna = been el pie = voet físico, a = fysiek, lichamelijk el esqueleto = skelet el cerebro = hersenen la ceja = wenkbrouw el labio = lip la mejilla = wang la barbilla = kin el hombro = schouder la garganta = keel el cuello = hals, nek la barriga = buik, buikje la cadera = heup las caderas = bekken, heupen la pelvis = bekken el codo = elleboog la muñeca = pols el puño = vuist la uña = nagel el pulmón = long respirar = (in)ademen, ademhalen la respiración = adem(haling) el vientre = buik el riñón = nier el hígado = lever el apéndice = blindedarm digerir = verteren la digestión = (spijs)vertering el trasero = achterste el culo = kont el muslo = dij, bovenbeen la rodilla = knie el tobillo = enkel el nervio = zenuw la arteria = slagader la vena = ader el múscolo = spier el sudor = zweet la mujer = vrouw el hombre = man, mens el chico, la chica = jongen, meisje el sexo = geslacht enamorado, a = verliefd querer = houden van amar = liefhebben, beminnen el beso = kus besarse = elkaar kussen íntimo, a = intiem, hecht bevriend el varón = man, ongen, mannetje la hembre; la hembra = vrouw, wijfje enamorarse = verliefd worden hacer el amor = de liefde bedrijven la píldora = pil el condón = condoom sexual = seksueel, geslachts- la virgen = maagd la pubertad = puberteit embarazada = zwanger el embarazo = zwangerschap el aborto = abortus la matriz = baarmoeder el periodo = menstruatie el homosexual = homoseksueel persoon homosexual = homoseksueel el marica = flikker, nicht (la) lesbiana; la lesbiana = lesbienne heterosexual = heteroseksueel el acoso sexual = ongewenste intimiteiten nacer = geboren worden el cumpleaños = verjaardag vivir = leven la vida = leven vivo, a = levend el bebé = baby el niño, la niña = kind (m/v) el, la joven = jongere joven = jong viejo, a = oud la muerte = dood morir = sterven el muerto, la muerta = dode, overledene el parto = bevalling la comadrona = verloskundige crecer = groeien la infancia = jeugd, kinderjaren infantil = kinderlijk, kinder- la juventud = jeugd el adulto, la adulta = volwassene el anciano, la anciana = bejaarde la vejez = ouderdom morirse = sterven, overlijden mortal = dodelijk el suicidio = zelfmoord suicidarse = zelfmoord plegen ahogarse = verdrinken, stikken envenenarse = zich vergiftigen el veneno = vergif el cadáver = lijk el entierro = begrafenis enterrar = begraven el pésame = condoleance el sentimiento = gevoel, emotie el luto = rouw el duelo = rouw(betoon) la sepultura = graf la tuma; la tumba = graf, graftombe sentir = voelen el frío = kou caliente = warm el calor = warmte tocar = aanraken duro, a = hard blando, a = zacht ver = zien mirar = (be)kijken, kijken (naar) oír = horen, luisteren (naar) escuchar = luisteren (naar) el ruido = geluid, lawaai el silencio = stilte el olor = geur, lucht oler = ruiken gustar = lekker/leuk vinden, houden van dulce = zoet salado, a = zout, gezouten el sentido = gevoel, zintuig notar = merken, waarnemen percibir = waarnemen, gewaarworden la vista = gezichtsvermogen, het zien la mirada = blik reconocer = herkennen, erkennen, toegeven bello, a = mooi el oído = gehoor, oor el tacto = tastzin, gevoel el gusto = smaak, voorkeur gozar = genieten el sabor = smaak amargo, a = bitter agrio, a = zuur agridulce = zoetzuur la actividad = activiteit la acción = handeling, daad hacer = doen, maken acariciar = aaien, strelen el gesto = gelaatsuitdrukking, gebaar el esfuerzo = inspanning sonreír = glimlachen la sonrisa = glimlach reírse = lachen la risa = lach, het lachen moverse = zich bewegen quedarse = blijven ir = gaan, reizen irse = weggaan, vertrekken venir = komen llegar = aankomen regresar = terugkeren volver = terugkomen pasar = voorgaan, verderkomen, binnenkomen entrar = binnenkomen salir = naar buiten gaan, uitgaan andar = gaan, lopen correr = lopen, rennen darse prisa = zich haasten, opschieten tener prisa = haast hebben pisar = betreden, trappen op caerse = vallen leventarse; levantarse = opstaan sentarse = gaan zitten estar sentado, a = zitten acostarse = gaan slapen, naar bed gaan dormir = slapen cansado, a = moe despierto, a = wakker soñar = dromen el sueño = droom, slaap tomar = nemen, pakken coger = pakken, nemen, grijpen dar = geven poner = (neer)zetten, (neer)leggen usar = gebruiken emplear = gebruiken, besteden entregar = overhandigen, geven abrir = openen, openmaken cerrar = sluiten, dichtdoen meter = stoppen (in), steken (in) echar = gooien, werpen sacar = halen (uit), trekken (uit) traer = (mee)brengen llevar = (weg)brengne, bij zich hebben llevarse = meenemen dejar = (achter)laten quitar = wegnemen, weghalen encender = aandoen, aansteken apagar = uitdoen, doven romper = kapotmaken, (ver)breken apretar = (in)drukken agitar = schudden rascarse = (zich) krabben chupar = zuigen, likken tragar = slikken la caída = val agacharse = (zich) bukken apoyarse = steunen, leunen echarse = gaan liggen, gaan rusten la siesta = siësta despertar = wekken, wakker maken depsertarse; despertarse = wakker worden madrugar = vroeg opstaan bostezar = geeuwen dormirse = inslapen, slapen (van lichaamsdeel) descansar = (uit)rusten relajarse = zich ontspannen el cansancio = vermoeidheid cansar = vermoeien cansarse = vermoeid raken, moe worden, zich vermoeien la pesadilla = nachtmerrie volverse = zich omdraaien caminar = lopen, wandelen el paso = pas pararse = staan blijven quieto, a = rustig temblar = beven el uso = gebruik, toepassing buscar = zoeken hallar/encontrar = vinden esconder = verstoppen guardar = bewaren recoger = opruimen, ophalen, verzamelen, plukken, oogsten señalar = opmerken, aanwijzen fijar = bevestigen, vastmaken, vastleggen mover = bewegen, verplaatsen atar = (vast)binden soltar = losmaken leventar; levantar = optillen colgar = (op)hangen colocar = plaatsen envolver = inpakken, verpakken cubrir = bedekken, toedekken, afdekken mojar = nat maken, bevochtigen llenar = (op)vullen tirar = trekken, weggooien empujar = duwen, dringen retener = inhouden aplicar = toepassen pinchar = prikken, steken alto, a = groot, lang bajo, a = klein gordo, a = dik delgado, a = mager, dun, slank fuerte = sterk, stevig la belleza = schoonheid guapo, a = knap, mooi feo, a = lelijk rubio, a = blond pelirrojo, a = roodharig castaño, a = kastanjebruin moreno, a = bruin, gebruind, donkerharig negro, a = zwart, donker blanco, a = wit, blank pálido, a = bleek la arruga = rimpel colorado, a = rood (blozen) rizado, a = gekruld adelgazar = afvallen engordar = dikker worden, aankomen, doenaankomen juvenil = jeugdig atractivo, a = aantrekkelijk el tipo = figuur parecerse = lijken (op) feminino, a = vrouwelijk masculino, a = mannelijk el bigote = snor la barba = baard calvo, a = kaal(hoofdig) lavarse = zich wassen bañarse = baden, een bad nemen ducharse = douchen, een douche nemen el jabón = zeep limpio,a; limpio, a; limpio,a = schoon sucio, a = vies mancharse = (zich) vuilmaken, vuil worden secarse = zich afdrogen, opdrogen la toalla = handdoek limpiarse los dientes = tandenpoetsen lavarse la cabeza = haren wassen el champú = shampoo el peine = kam peinarse = zich kammen afeitarse = zich scheren la máquina de afeitar = scheerapparaat la cuchilla de afeitar = scheermes la brocha = scheerkwast la crema = crème el aseo personal = lichaamsverzorging dejarse = zich verwaarlozen el cepillo de dientes = tandenborstel la pasta dentífricia = tandpasta el cepillo = borstel cepillarse = zich borstelen mojado, a = nat el secador = föhn el peinado = kapsel la peluquería = kapper, kapsalon teñirse el pelo = haar verven el corte del pelo; el corte de pelo = model (van kapsel) maquillarse = zich opmaken pintarse = beschilderen, zich schminken la sombra de ojos = oogschaduw el rímel = mascara el lápiz de labios = lippenstift la laca = nagellak, haarlak la permanente = permanent las pinzas = pincet la lima = nagelvijl el perfume = parfum perfumarse = parfum gebruiken, zich parfumeren higiénico, a = hygiënisch el papel higiénico = wc-papier la compresa higiénica = maandverband el tampón = tampon la drogueria = drogisterij
Ingezonden op 22-08-2011 - 1489x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!