Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Livius CE 2012
› 1 eerste 5 A4-tjes stencil
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Livius CE 2012
, deel 1
1 eerste 5 A4-tjes stencil
Jaar 6 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
facio, facere, feci, factum = maken, doen -ne = of opera = moeite, werk pretium = 1. prijs, waarde 2. loon sum, esse, fui, futurus = 1. zijn, bestaan 2. toebehoren aan si = als, indien, of (misschien) a +abl = 1. van...uit, van...af 2. door (bij passivum) urbs, urbis = stad res, rei = zaak, ding populus = volk nec = en niet, ook niet, maar niet, zelfs niet satis = genoeg dico, dicere, dixi, dictum = 1. spreken, zeggen 2. noemen audeo, audere, ausi, ausus sum = durven, wagen cum + abl = samen met, in gezelschap van cum + coni. = 1. toen 2. hoewel 3. omdat cum + ind. = 1. wanneer 2. toen vetus, veteris = oud tum = toen, dan, vervolgens video, videre, vidi, visum = zien dum + coni. = 1. totdat 2. mits dum + ind. = 1. totdat 2. terwijl novus = nieuw semper = altijd aut = of in +abl = 1. in 2. bij in +acc = 1. in 2. tegen certus = zeker, stellig aliquis, aliquid = iemand, iets se = zich scribo, scribere, scripsi, scriptum = schrijven ars, artis = 1. kunst, kunstvaardigheid 2. wetenschap supero, superare = 1. overtreffen 2. overleven credo, credere, credidi, creditum = 1. geloven 2. toevertrouwen iuvo, iuvare, iuvi, iutum = helpen iuvat me = het behaagt mij tamen = toch, echter gero, gerere, gessi, gestum = 1. dragen, voeren 2. verrichten, doen memoria = geheugen, herinnering princeps, principis = 1. eerste, voornaamste 2. leider, vorst terra = aarde pro + abl. = voor, wegens pars, partis = deel, kant, zijde nusquam = nergens et = en, ook ipse, ipsa, ipsum = 1. zelf 2. zelfs, juist consulo, consulere, consului, consultum = 1. overleggen 2. een besluit nemen 3. raadplegen 4. zorgen voor (+dat) tantus = zo groot, zoveel turba = 1. verwarring 2. menigte meus = mijn fama = gerucht, reputatie obscurus = donker, duister nobilitas, nobilitatis = 1. adel, aristocratie 2. beroemdheid ac = en, en ook magnitudo, magnitudinis = grootte, grootheid nomen, nominis = naam, benaming consolor, consolari (deponens) = troosten praeterea = bovendien immensus = oneindig, onmetelijk opus, operis = bouwwerk, vestingwerk ut + coni. = 1. (op)dat 2. (zo)dat ut + ind. = 1. zoals 2. zodra, toen supra + acc = boven (op) supra adv. = bovenop, van boven annus = jaar repeto, repetere, repetivi, repetitum = 1. terugvragen 2. terughalen 3. herhalen ab + abl = 1. van...uit, van...af 2. door (bij passivum) exiguus = klein, gering, onbelangrijk proficiscor, proficisci, profectus sum = beginnen, vertrekken initium = begin cresco, crescere, crevi, cretum = groeien iam = al, reeds, spoedig laboro, laborare = lijden, zich inspannen lego, legere, legi, lectum = 1. kiezen 2. verzamelen 3. lezen haud = niet dubito, dubitare = aarzelen, twijfelen quin + coni. = of, dat quin + ind. = waarom niet? origo, originis = oorsprong proximus = dichtstbij, zeer dichtbij - que = en minus = minder praebeo, praebere, praebui, praebitum = verschaffen ad + acc = naar, tot, bij hic = hier vis = 1. kracht, geweld 2. invloed, macht conficio, conficere, confeci, confectum = 1. afmaken, voltooien 2. doden, vernietigen contra + acc = tegen, tegenover contra adv. = daarentegen, ertegenover quoque = ook labor, laboris = ellende, inspanning praemium = beloning, voordeel peto, petere, petivi, petitum = 1. trachten te bereiken 2. streven naar 3. gaan naar 4. aanvallen 5. vragen conspectus, conspectus = gezichtsveld malum = kwaad, ongeluk noster = onze tot = zoveel aetas, aetatis = tijd, leeftijd certe adv. = zeker, stellig totus (gen. totius, dat. toti) = heel mens, mentis = 1. geest, verstand 2. gezindheid averto, avertere, averti, aversum = afwenden omnis, omnis = 1. geheel 2. elk, ieder expers, expertis + gen = vrij van, zonder cura = zorg, verzorging animus = 1. geest, ziel, hart 2. moed etsi = hoewel non = niet flecto, flectere, flexi, flexum = buigen, doen afbuigen verum = maar (in werkelijkheid) efficio, efficere, effeci, effectum = totstandbrengen, bereiken possum, posse, potui = 1. kunnen 2. invloed hebben ante +acc = voor ante adv. = daarvoor, vantevoren condo, condere, condidi, conditum = 1. opbergen, verbergen 2. stichten -ve = of magis = meer, liever fabula = verhaal, toneelstuk quam (in uitroep) = hoe! wat! quam (+ comp) = dan quam (+superl.) = zo...mogelijk quam + tam = (zo)als monumentum = gedenkteken, monument trado, tradere, tradidi, traditum = 1. overgeven 2. overleveren exemplum = voorbeeld pono, ponere, posui, positum = plaatsen, zetten, leggen intueor, intueri, intuitus sum = bekijken, beschouwen inde = daarvandaan, sindsdien, vandaar publicus = openbaar, algemeen capio, capere, cepi, captum = nemen, grijpen foedus, foederis = verdrag exitus, exitus = uitgang, afloop vito, vitare = ontwijken, vermijden amor, amoris = liefde negotium = 1. werk, bezigheid 2. taak, opdracht suscipio, suscipere, suscepi, susceptum = opnemen, op zich nemen fallo, fallere, fefelli = bedriegen sanctus = heilig, eerwaardig bonus = goed dives, divitis = rijk civitas, civitatis = 1. (stads)staat 2. burgerij 3. burgerrecht avaritia = hebzucht luxuria = overvloed ubi = waar diu = lang, lange tijd parsimonia = zuinigheid honor, honoris = eer adeo = zo(danig) cupiditas, cupiditatis = begeerte, verlangen nuper = onlangs divitiae, divitiarum = rijkdom atque = en, en ook libido, libidinis = lust pereo, perire, perii, periturus = ten onder gaan, omkomen, verdwijnen perdo, perdere, perdidi, perditum = te gronde richten, verliezen interim = ondertussen minitio, munitionis = versterking, bolwerk appeto, appetere, appetivi, appetitum = nastreven spes, spei = hoop, verwachting futurus = toekomstig multitudo, multitudinis = menigte, massa homo, hominis = mens, man, kerel munio, munire, muni(v)i, munitum = 1. bouwen 2. versterken 2. beschermen deinde = vervolgens ne + coni. = 1. niet 2. (op)dat niet, om niet te, om te voorkomen dat 3. (na ww van vrezen) dat adicio, adicere, adieci, adiectum = toevoegen causa = 1. oorzaak 2. (rechts)zaak veto, vetare, vetui, vetitum = verbieden consilium, consilii = 1. raad 2. beleid humilis, humilis = nederig, gering nascor, nasci, natus sum = geboren worden, ontstaan e(x) + abl = 1. vanuit, uit 2. sinds 3. ten gevolge van, op grond van proles, prolis = 1. kind, nakomeling 2. nageslacht locus = plaats, oord, plek nunc = nu duo, duae, duo = twee descendo, descendere, descendi, descensum = afdalen inter + acc = onder, tussen, temidden van aperio, aperire, aperui, apertum = 1. openen 2. openbaren finitimus = naburig sine + abl. = zonder discrimen, discriminis = 1. onderscheid 2. beslissing 3. gevaar liber = vrij an = of soms servus = slaaf primum = ten eerste coepi (deponens) = ik begon, ik ben begonnen robur, roboris = kracht, sterkte paro, parare = 1. voorbereiden 2. verkrijgen centum = honderd creo, creare = 1. scheppen, voortbrengen 2. kiezen senator, senatoris = senator sive...sive = of...of quia = omdat numerus = aantal, rang, getal solus (gen. solius, dat. soli) = alleen pater, patris = vader patricius = adellijk appello, appellare = aanspreken, noemen validus = sterk, gezond bellum = oorlog par, paris = 1. gelijk 2. passend, redelijk 2. +dat opgewassen tegen sed = maar mulier, mulieris = vrouw, echtgenote duro, durare = duren, verduren, uithouden domi = thuis conubium = huwelijk, huwelijksverdrag, huwelijksrecht legatus = 1. gezant 2. onderbevelhebber circa + acc = om...heen, rondom, omstreeks vicinus = 1. naburig, in de buurt 2. znw buurman gens, gentis = geslacht, (volks)stam, volk mitto, mittere, misi, missum = zenden, laten gaan societas, societatis = 1. gemeenschap 2. bondgenootschap ceterus = overig infimus = laagst, onderst dein = vervolgens, verder virtus, virtutis = voortreffelijkheid, deugdzaamheid, dapperheid deus = god, godheid magnus = groot ops, opis = hulp, kracht assum, adesse, affui = 1. aanwezig zijn, deelnemen 2. bijstaan, helpen (+dat) desum, esse, fui, futurus = 1. afwezig zijn 2. in de steek laten (+dat) sanguis, sanguinis = bloed, (levens)kracht genus, generis = geslacht, soort misceo, miscere, miscui, mixtum = mengen legatio, legationis = gezantschap audio, audire, audivi, auditum = horen, vernemen simul adv. = gelijktijdig, tegelijk sperno, spernere, sprevi, spretum = verachten, minachten medius = zich in het midden bevindend moles, molis = 1. gevaarte 2. inspanning posterus = volgend, komend metuo, metuere, metui = vrezen, bang zijn voor dimitto, dimittere, dimisi, dimissum = 1. wegzenden 2. opgeven femina = vrouw enim = want, immers demum = pas, (uit)eindelijk fore = futurum van esse patior, pati, passus sum = dulden, lijden dubius = twijfelachtig specto, spectare = bekijken, kijken naar tempus, temporis = tijd aptus = passend do, dare, dedi, datum = geven ludus = 1. spel 2. (lagere)school industria = ijver, inspanning equester, equestris = van de ridderstand voco, vocare = roepen, noemen indico, indicere, indixi, indictum = aankondigen, bekendmaken iubeo, iubere, iussi, iussum = bevelen scio, scire, scivi, scitum = weten, kennen clarus = 1. helder 2. beroemd multus = veel mortalis, mortalis = sterfelijk convenio, convenire, conveni, conventum = samenkomen, zich verenigen studium = ijver, voorliefde, streven, studie etiam = ook maxime = het meest, zeer coniunx, coniugis = echtgenoot, echtgenote venio, venire, veni, ventum = komen invito, invitare = uitnodigen domus, domus = huis situs = gelegen, liggend moenia, moenium = stadsmuur frequens, frequentis = talrijk, veelvuldig tectum = dak, huis miror, mirari = bewonderen brevis, brevis = kort dedo, dedere, didi, ditum = overgeven, uitleveren, prijsgeven oculus = oog compono, componere, composui, compositum = 1. samenstellen 2. ordenen orior, oriri, ortus sum = afstammen, ontstaan, opgaan signum = teken, veldteken, signaal iuventis, iuventutis = jeugd rapio, rapere, rapui, raptum = roven virgo, virginis = jonge vrouw, maagd forte adv. = toevallig
Ingezonden op 14-09-2011 - 1968x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
21-09-2011
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
de eerste 5 kantjes van het aantekeningen- en woordenstencil bij de eerste stukken tekst van Livius' werken, o.a:
- een zware maar mooie taak
- Rome: grootheid en moreel verval
- Het verleden als voorbeeld
- de stad groeit
- een ernstig tekort aan vrouwen
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!